11/3042 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 april 2011, 10/4850 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 15 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2013. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.
1.1. Appellant ontvangt sinds juni 1981 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Bij besluit van 10 september 2008 heeft het Uwv appellant met ingang van 12 augustus 2008 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend.
1.3. Bij besluit van 12 februari 2009 heeft het Uwv, beslissend op appellants bezwaar, appellant alsnog met ingang van 13 oktober 2008 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend.
1.4. Bij besluit van 5 november 2009 heeft het Uwv de toeslag over de periode van 13 oktober 2008 tot 1 november 2009 ingetrokken, omdat het totale inkomen vanaf 13 oktober 2008 hoger is dan het minimumloon. Bij besluit van 16 november 2009 heeft het Uwv de terugvordering die uit voornoemde intrekking voortvloeit vastgesteld op € 5.926,07.
1.5. Bij besluit van 7 juni 2010 heeft het Uwv, naar aanleiding van de terugvordering zoals genoemd onder 1.4, het maandelijks (vanaf juli 2010) bij appellant in te vorderen bedrag vastgesteld op € 170,-.
1.6. Bij besluit van 30 september 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op appellants bezwaar, zijn besluit van 7 juni 2010 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover relevant, met verwijzing naar de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen overwogen dat appellant zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen en dat het Uwv bevoegd was om het terug te vorderen bedrag te verrekenen met appellants WAO-uitkering zonder daarbij rekening te houden met de beslagvrije voet.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij, voor zover mogelijk, aan de inlichtingenplicht heeft voldaan. Het Uwv beschikte daarnaast zelf over alle inkomensgegevens, zodat hij rekening had moeten houden met de beslagvrije voet. Verder heeft het Uwv bij zijn besluitvorming geen acht geslagen op de persoonlijke problematiek van appellant.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Reeds bij brief van 10 februari 2010 heeft het Uwv appellant ervan in kennis gesteld dat hij niet de benodigde (inkomens)gegevens heeft verschaft om een betalingsregeling op maat vast te stellen. Appellant heeft vervolgens - ondanks diverse brieven van het Uwv - nagelaten om alle benodigde gegevens te overleggen. Het Uwv was daarom op grond van artikel 20a, tweede lid, in verbinding met artikel 14g, vierde lid, aanhef en onder a, van de TW bevoegd om het invorderingbedrag vast te stellen zonder rekening te houden met de beslagvrije voet. Nu appellant bij de beantwoording van de vragen en verstrekking van gegevens is bijgestaan door een gemachtigde en niet is gebleken dat hij met die ingeroepen hulp niet tot beantwoording van die vragen of het verstrekken van de gegevens in staat zou zijn geweest, behoefde het Uwv met de gestelde persoonlijke problematiek geen rekening te houden.
4.2. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en C.C.W. Lange en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden