ECLI:NL:CRVB:2013:CA0187

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-1152 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA na bedrijfsongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die als heftruckchauffeur/orderpikker werkzaam was en op 23 april 2008 als gevolg van een bedrijfsongeval uitviel. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 21 april 2010 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% (11,46%) bedraagt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellant is in hoger beroep gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de beschikbare medische gegevens, waaronder de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts en informatie van de orthopedisch chirurg en huisarts, in overweging genomen. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum. De bezwaararbeidsdeskundige heeft toereikend gemotiveerd waarom de geduide functies door appellant vervuld kunnen worden. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden ingebracht die aanleiding geven tot een ander oordeel.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met C.P.J. Goorden als voorzitter en C.C.W. Lange en J. Riphagen als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 mei 2013.

Uitspraak

11/1152 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 februari 2011, 10/1289 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 15 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend alsmede een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 4 april 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als heftruckchauffeur/orderpikker, toen hij op 23 april 2008 als gevolg van een bedrijfsongeval uitviel.
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 24 februari 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 21 april 2010 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% (11,46%) bedraagt.
1.3. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 juli 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 1 juli 2010 geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. In zijn rapportage van 15 juli 2010 heeft de bezwaararbeidsdeskundige (deels) andere functies geduid en het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 21,85%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen.
2.1. Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts, bezien in samenhang met de informatie van orthopedisch chirurg N.P. Kort van 26 september 2008 alsmede informatie van huisarts Niessens-Schouwenaars van 6 mei 2010, ziet de rechtbank geen reden voor twijfel dat de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum juist is vastgesteld. Het Uwv heeft voor appellant beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 en 2 van de Functionele Mogelijkhedenlijst die zien op zijn psychische gesteldheid, alsmede beperkingen ten aanzien van de linkerschouder als gevolg van een doorgemaakt bedrijfsongeval. Appellant heeft in beroep geen andersluidende medische gegevens aangedragen welke twijfel kunnen doen rijzen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 1 juli 2010.
2.2. Ter zitting van de rechtbank heeft appellant naar voren gebracht dat hij aanzienlijke beperkingen heeft aan zijn linkerschouder en dat niet is nagegaan of verschillende activiteiten die de functies vergen met de andere arm/hand/schouder kunnen worden gedaan en/of dat zij met één arm kunnen worden uitgevoerd in plaats van met beide armen. Hierover heeft de rechtbank als eerste overwogen dat uit de informatie van de orthopedisch chirurg niet blijkt dat het klachtenbeeld van appellant aan de linkerschouder zodanig ernstig is dat appellant om die reden als functioneel éénarmig beschouwd kan worden. Verder heeft de rechtbank - samengevat - geconstateerd dat voor zover nodig de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 15 juli 2010 toereikend heeft gemotiveerd waarom de geduide functies door appellant vervuld kunnen worden.
3.1. In hoger beroep heeft appellant in essentie herhaald wat hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. Volgens appellant wordt er - kort samengevat - onvoldoende rekening gehouden met zijn beperkingen aan de schouder en wordt zijn psychisch problematiek onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant (wederom) verwezen naar de brief van zijn huisarts van 6 mei 2010.
3.2. Nu appellant in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht, ziet het Uwv geen aanleiding tot het innemen van een ander (medisch) standpunt en verzoekt de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en de overwegingen waarop dat oordeel berust, zoals hiervoor weergegeven onder 2 tot en met 2.2 en maakt deze tot de zijne. In aanvulling hierop wijst de Raad op de conclusie van orthopedisch chirurg Kort in zijn brief van 3 september 2008, toegezonden bij brief van
26 september 2008, die luidt dat “hier sprake is van een contusie (kneuzing) van de linkerschouder, welke slechts tijd behoeft om te genezen”. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de medische beperkingen van appellant ten gevolge van zijn schouderklachten niet juist zijn vastgesteld. Dat de psychische problematiek van appellant is onderschat, zoals hij stelt, blijkt niet uit de voorhanden zijnde medische gegevens.
4.2. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. In hoger beroep heef appellant geen (nieuwe) medische gegevens ingebracht. Appellant heeft nog gewezen op twee uitspraken van de Raad van 5 september 2006 (LJN AY8158) en 7 juni 2010 (LJN BM7011). In deze uitspraken wordt juist geoordeeld dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van betrokkenen niet overschrijdt, omdat dit voldoende is toegelicht door de bezwaararbeidsdeskundigen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 15 juli 2010 toereikend gemotiveerd waarom de geduide functies door appellant vervuld kunnen worden. In hoger beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige deze conclusie in zijn rapportage van 4 april 2011 nogmaals bevestigd en toegelicht. In hoger beroep heeft appellant dit niet meer bestreden en ook overigens valt zonder een nadere onderbouwing niet in te zien waarom de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn voor appellant.
4.3. Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak;
-wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en C.C.W. Lange en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC