11/640 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
16 december 2010, 10/601 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 15 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, alsmede een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 7 maart 2011.
Vervolgens heeft mr. Bakker een rapportage van medisch adviseur A.N.A. Smith ingebracht, gedateerd 8 december 2011, waarop het Uwv bij rapportage van zijn bezwaarverzekeringsarts heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2013. Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als administratief medewerkster, toen zij op 3 augustus 2006 uitviel met psychische klachten. Na deze werkzaamheden op 16 mei 2007 te hebben hervat, is zij op 12 oktober 2007 wederom uitgevallen met psychische klachten.
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 7 december 2009 vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan.
1.3. Het tegen dit besluit door appellante gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 4 mei 2010 (bestreden besluit) gegrond verklaard en daarbij aan appellante alsnog met ingang van 8 december 2009 op grond van de Wet WIA een loongerelateerde werkhervattinguitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) toegekend gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard en hiertoe - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen.
2.1. Partijen worden verdeeld gehouden over de vraag of appellante met ingang van 8 december 2009 in aanmerking had moeten worden gebracht voor een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
2.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden en zijn er ook overigens geen redenen om aan de juistheid van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen. In zijn rapportage van 7 april 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat appellante psychisch altijd al een kwetsbaar persoon was. De psychiater sprak over borderlineproblematiek. Hoewel appellante die borderlinekenmerken altijd al heeft gehad, heeft zij daarmee wel kunnen werken. De bewaarverzekeringsarts komt tot de conclusie dat er wel verzekeringsgeneeskundige argumenten zijn om af te wijken van het primaire oordeel en acht appellante meer beperkt. De Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft hij op 7 april 2010 in die zin gewijzigd en ook heeft hij voor appellante een urenbeperking opgenomen.
2.3. Over de brief van psychiater M.H.E. Nicolaï-Van Swaaij van 17 november 2009 overweegt de rechtbank dat hieruit niet is af te leiden dat appellante (geheel) niet in staat zou zijn om te werken. De brief van J.G.R. Miedema van PsyQ - die geen medisch specialist is - van 11 februari 2010 beschrijft weliswaar de klachten van appellante, maar hieruit blijkt niet welke (objectieve) beperkingen appellante ondervindt. Uit de door appellante overgelegde huisartsenkaart kan dit evenmin worden afgeleid.
2.4. Gelet op de beschikbare medische stukken en de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 23 april 2010 is naar het oordeel van de rechtbank ten slotte op genoegzame wijze inzichtelijk gemaakt waarom de geduide functies voor appellante in medisch opzicht passend worden geacht.
3. In hoger beroep heeft appellante geclaimd dat zij volledig arbeidsongeschikt is en dat de bezwaarverzekeringsarts bij het opstellen van de FML ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de informatie van de psychiater, de huisarts en de medicus van de Arbodienst. Verder heeft zij een rapportage van medisch adviseur dr. Smith van 8 december 2011 overgelegd met het verzoek om een psychiatrische expertise te gelasten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en de overwegingen waarop dat oordeel berust en maakt deze tot de zijne.
4.2. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad ook overigens geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank.
4.2.1. Appellante heeft verwezen naar een “uitgebreid neuropsychologisch onderzoek, uitgevoerd in augustus 2008”, en rapportages van arbodienst Arboned. Zoals de bezwaarverzekeringsarts terecht heeft opgemerkt in zijn rapportage van 7 maart 2011, bevindt zich in het dossier geen verslag van een uitgebreid neuropsychologisch onderzoek. Wel kan gewezen worden op een verkorte weergave van de resultaten daarvan in een eerstejaarsevaluatie van K.T. Niks, bedrijfsarts van Arboned van 5 oktober 2008. Maar hieruit blijkt juist dat appellante op de meeste testonderdelen fatsoenlijk tot bovengemiddeld scoorde en dat er naast de al bekende klachten geen aanwijzingen zijn gevonden voor stoornissen die een eventueel hervatten van werk buiten de Grontmij (de werkgever) in de weg staan. Daarbij merkt de bedrijfsarts nog op dat het aanbieden van perspectief en enige uitdaging sterk is aan te raden. Aanknopingspunten om appellante volledig arbeidsongeschikt te achten, kunnen uit deze informatie niet worden afgeleid.
4.2.2. Dit geldt ook voor de door de bedrijfsarts opgestelde FML van 25 november 2011. Nog daargelaten de vraag welke betekenis aan de daarin vermelde beperkingen toekomt, dateert deze FML van een jaar voor de datum in geding terwijl de bedrijfsarts vermeldt dat er nog geen sprake is van een medische eindtoestand.
4.2.3. Verder heeft appellante gewezen op informatie van februari 2010 van de psychiater, waaruit zou blijken dat appellante niet in staat is om te werken. Een brief van een psychiater van die datum ontbreekt in het dossier. De Raad begrijpt dat appellante doelt op hetgeen Miedema van PsyQ in haar brief van 11 februari 2010 betoogt. De Raad volstaat met een verwijzing naar hetgeen de rechtbank met betrekking tot deze brief heeft overwogen in de aangevallen uitspraak.
4.2.4. Van een forse discrepantie tussen het oordeel van het Uwv en de psychiater, zoals appellante stelt, is niet gebleken. Evenals de rechtbank ziet ook de Raad geen aanleiding voor het inschakelen van een deskundige. De in hoger beroep ingebrachte rapportage van Smith maakt dit oordeel niet anders. Smith heeft immers (enkel) dossieronderzoek verricht op basis van dezelfde medische informatie als de (bezwaar)verzekeringsarts, terwijl laatstgenoemden appellante ook nog zelf medisch hebben onderzocht. De Raad kan zich dan ook geheel vinden in de reactie van de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 3 februari 2011 (de Raad begrijpt: 2012) op het rapport van Smith.
4.2.5. De stelling van appellante dat de bezwaararbeidsdeskundige de functies slechts categoraal heeft besproken, kan geen doel treffen reeds omdat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 23 april 2010 ook specifiek op de functies ingaat.
4.3. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.2.5 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en C.C.W. Lange en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden