ECLI:NL:CRVB:2013:CA0101

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-4745 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 27 februari 2012, waarin het verzet van verzoeker tegen een eerdere uitspraak ongegrond werd verklaard. Verzoeker, A. te B., had verzocht om herziening op grond van nieuwe feiten of omstandigheden die volgens hem niet eerder bekend waren. De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die voldoen aan de eisen van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukt dat het aan verzoeker was om aan te tonen dat de feiten of omstandigheden vóór de uitspraak van 27 februari 2012 plaatsvonden en pas daarna bekend werden. Dit is niet aangetoond, waardoor het verzoek om herziening werd afgewezen.

De uitspraak van 27 februari 2012 betrof een hoger beroep van verzoeker tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Verzoeker had in zijn verzoekschrift gewezen op zijn ernstige ziekte en vroeg om hulp bij het realiseren van zijn rechten als arbeidsongeschikte. De Raad heeft echter geconcludeerd dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak of het toegepaste recht. De Raad heeft daarom het verzoek om herziening afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door M.C. Bruning, met J.R. Baas als griffier.

Uitspraak

12/4745 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 27 februari 2012, 11/2326 WAO-V
Partijen:
[A. te B.] (verzoeker)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 8 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 27 februari 2012, 11/2326 WAO-V.
Het verzoek is op 29 maart 2013 op een zitting ter behandeling aan de orde gesteld. Partijen zijn niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Bij de uitspraak van 27 februari 2012, waarvan thans herziening wordt verzocht, heeft de Raad het verzet van verzoeker tegen de uitspraak van 22 juli 2011, 11/2326 WAO, ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemde uitspraak heeft de Raad het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2011, 10/1358, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet binnen de aan verzoeker gestelde termijn is betaald. Het verzet is ongegrond verklaard omdat verzoeker niet met bewijsstukken heeft onderbouwd dat hij het griffierecht wel binnen de gestelde termijn heeft betaald.
2. In zijn verzoekschrift heeft verzoeker gewezen op zijn ernstige ziekte en gevraagd om hulp bij het realiseren van zijn rechten als arbeidsongeschikte. In reactie op een brief van de Raad, waarin uitleg is gegeven over artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verzoeker in de gelegenheid is gesteld zijn verzoek toe te spitsen op de eisen van artikel 8:88 van de Awb, heeft verzoeker de Raad gevraagd zijn dossier opnieuw te bekijken.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:88 van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. De Raad merkt op dat het aan verzoeker was om aan te tonen dat het gaat om feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór 27 februari 2012 en die bij verzoeker pas daarna bekend zijn geworden. Dat er feiten of omstandigheden met betrekking tot de betaling van het griffierecht waren die niet eerder naar voren konden worden gebracht is door verzoeker niet aangetoond met stukken en is evenmin op andere wijze gebleken.
3.3. De Raad merkt op dat het rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak of over het daarbij toegepaste recht.
4. Dit betekent dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb en dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.R. Baas
sg