ECLI:NL:CRVB:2013:CA0096

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-6093 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, A. te B. Het Uwv had bij besluit van 27 april 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 18 maart 2010 geen recht had op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv op 9 december 2010. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij geen gronden vond om te twijfelen aan de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische klachten, waaronder enkel- en knieklachten, en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Hij heeft medische gegevens overgelegd van zijn huisartsen en een reumatoloog, alsook een verklaring van zijn revalidatie-arts. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad concludeert dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde conclusie van de bezwaarverzekeringsarts juist is en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant, gezien de vastgestelde belastbaarheid.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 mei 2013, waarbij M.C. Bruning als voorzitter en E.J. Govaers en K. Wentholt als leden hebben geoordeeld, in aanwezigheid van griffier J.R. Baas.

Uitspraak

11/6093 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
31 augustus 2011, 11/544 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 8 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.M. van der Zwan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. V.C. Dekker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
OVERWEGINGEN
1. Het Uwv heeft bij besluit van 27 april 2010 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 18 maart 2010 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij op deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 9 december 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig is geweest. Uitgaande van de voor appellant door de bezwaarverzekeringsarts aanvaarde functionele beperkingen, moest appellant volgens de rechtbank op en na 18 maart 2010 in staat worden geacht tot het vervullen van de geselecteerde functies.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met een aandoening aan zijn enkel. Daartoe heeft hij medische gegevens toegezonden van zijn huisartsen, een verslag van onderzoek door een reumatoloog en een afsprakenkaart in verband met neuropsychologisch onderzoek. Appellant heeft voorts gewezen op een verklaring van zijn revalidatie-arts die enkel- en knieklachten heeft vastgesteld en orthopedisch schoeisel heeft geadviseerd. Appellant heeft verder aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de functionele beperkingen van zijn polsen en zijn bovenarm. Tevens heeft hij gewezen op zijn slaapproblemen en zijn psychische klachten. De geselecteerde functies waren op 18 maart 2010 volgens appellant om medische redenen niet geschikt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsartsen. De Raad heeft geen aanleiding voor twijfel met betrekking tot de juistheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde conclusie van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv. De stukken die in beroep en in hoger beroep door appellant zijn toegezonden bevatten geen aanknopingspunten om de bij hem vastgestelde belastbaarheid, zoals is neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst waarbij aanzienlijke beperkingen in acht zijn genomen, voor onjuist te houden. Er is geen aanleiding een medisch deskundige te benoemen om te rapporteren over de voor appellant geldende beperkingen.
4.2. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust. Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant juist zijn gewaardeerd is er geen aanleiding om te oordelen dat de geselecteerde functies niet passend zijn voor appellant.
4.3. Hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen brengt mee dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J. Govaers en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.R. Baas
IJ