ECLI:NL:CRVB:2013:CA0049

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-621 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ANW-uitkering na overlijden van de echtgenoot zonder verzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een ANW-uitkering aan appellante, de weduwe van een man die ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De echtgenoot van appellante, die in Nederland had gewerkt en een WAO-uitkering ontving, was na zijn terugkeer naar Marokko niet meer verzekerd voor de ANW. Appellante had een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW), maar deze werd geweigerd omdat haar echtgenoot zich niet had aangemeld voor de vrijwillige verzekering. Appellante stelde dat de beëindiging van de verplichte verzekering in strijd was met het vertrouwensbeginsel en dat de mogelijkheid tot vrijwillige verzekering geen adequate compensatie bood.

De Raad overwoog dat er geen gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt dat appellante recht zou hebben op een ANW-uitkering, aangezien haar echtgenoot niet verzekerd was. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat personen wiens verplichte ANW-verzekering was geëindigd, de mogelijkheid hadden om zich vrijwillig te verzekeren. De Raad concludeerde dat de beëindiging van de verplichte verzekering en de mogelijkheid tot vrijwillige verzekering een gerechtvaardigd doel diende en dat er geen schending was van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/621 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2011, 11/3143 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 8 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Mr. M. Cortet, advocaat, heeft de gronden waarop dit hoger beroep berust, nader toegelicht.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2013. Namens appellante is
mr. Cortet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante woont in Marokko. Haar echtgenoot, [naam echtgenoot], is in Nederland werkzaam geweest. Nadat hij arbeidsongeschikt was geworden, is hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Hij is met behoud van deze uitkering naar Marokko teruggekeerd.
1.2. Na zijn terugkeer naar Marokko bleef appellantes echtgenoot verzekerd ingevolge de volksverzekeringen, laatstelijk op grond van artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746, hierna: KB 746). Artikel 26 van KB 746 is per 1 januari 2000 vervallen. Appellantes echtgenoot heeft toen gedurende een jaar de gelegenheid gehad zich aan te melden voor de vrijwillige verzekering. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.3. Appellantes echtgenoot is [in] 2010 overleden. Appellante heeft in verband hiermee een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd. Deze is haar bij besluit van 28 januari 2011 geweigerd op de grond dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW.
1.4. Bij het bestreden besluit van 7 juni 2011 heeft de Svb zijn besluit van 28 januari 2011 na bezwaar gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Namens appellante is in hoger beroep naar voren gebracht dat de beëindiging van de verplichte verzekering van de echtgenoot van appellante met ingang van 1 januari 2000 in strijd is met het vertrouwensbeginsel. De afschaffing van de verplichte verzekering per 1 januari 2000 is aan te merken als een volgens internationale verdragen ontoelaatbare wijziging van de aan de echtgenoot van appellante toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering nu aan die uitkering verbonden rechten en plichten - zoals het recht op een verplichte verzekering voor de ANW - zijn vervallen. De geboden mogelijkheid om met ingang van 1 januari 2000 een vrijwillige verzekering voor de ANW af te sluiten, biedt volgens appellante geen adequate compensatie nu er in de praktijk allerlei barrières zijn, zoals het gebrek aan informatie en de psychische stoornissen van de echtgenoot van appellante.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat appellantes echtgenoot op het moment van zijn overlijden niet verplicht of vrijwillig verzekerd was ingevolge de ANW of ingevolge de Marokkaanse wettelijke regelingen. Ter beantwoording ligt daarom slechts voor de vraag of artikel 26, zesde lid van het KB 746, waarbij is bepaald dat artikel 26 van KB 746 met ingang van 1 januari 2000 komt te vervallen, wegens strijd met een direct werkende bepaling van een internationaal verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, dan wel wegens strijd met het vertrouwensbeginsel, buiten toepassing moet worden gelaten.
4.2. De verwijzing door appellantes gemachtigde naar aan de WAO-uitkering van appellantes echtgenoot verbonden rechten en plichten begrijpt de Raad als een beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraken van
9 december 2005 (LJN AU8520) en 6 april 2007 (LJN BA2500). In deze uitspraken heeft de Raad overwogen dat personen van wie de verplichte ANW-verzekering is geëindigd, in de gelegenheid zijn gesteld zich aansluitend vrijwillig te verzekeren tegen een premie die wordt berekend naar het daadwerkelijk genoten inkomen. Anders dan appellante is de Raad van oordeel dat, voor zover de verzekering ingevolge de ANW zou kunnen worden gekwalificeerd als een eigendomsrecht, voor het ontnemen hiervan op deze wijze een toereikende compensatie is geboden. Daarbij merkt de Raad op dat uit de gedingstukken noch anderszins blijkt dat de wijze waarop de premies voor de vrijwillige verzekering afgedragen moeten worden speciaal voor appellantes echtgenoot zo onevenredig belastend was, dat geconcludeerd zou moeten worden dat die vrijwillige verzekering daarom in zijn specifieke geval geen adequate compensatie bood voor het verlies van de verplichte verzekering. Ook overigens is voldaan aan de in artikel 1 van het Eerste Protocol gestelde voorwaarden, zodat geen sprake is van een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol.
4.3. Voor zover appellantes gemachtigde heeft beoogd zich op andere internationale verdragen en supranationale regelingen te beroepen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 15 juni 2009 (LJN BJ3847) waarin hij het volgende heeft overwogen.
4.4. Tot 1 januari 2000 waren personen als appellantes echtgenoot verplicht verzekerd ingevolge de volksverzekeringen, laatstelijk op grond van artikel 26 van het KB 746. Artikel 26, zesde lid, van het KB 746 luidde: “Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2000.”. In de nota van toelichting bij KB 746 en een beleidsnotitie van 29 mei 1996 (Kamerstukken II, 1995/1996, 24754 nr.1) is aangegeven dat de beëindiging van de verzekeringsplicht van in het buitenland wonende postactieven is ingegeven door de wens van de regelgever om strakker vast te houden aan de oorspronkelijke bedoeling van de volksverzekeringen om alleen ingezetenen te verzekeren. Door in een ander land te gaan wonen, onderwerpt men zich aan de verantwoordelijkheden die de overheid van dat land zich tot doel heeft gesteld en derhalve ook aan de wet- en regelgeving van dat land, aldus de regelgever. De Raad heeft reeds vele malen eerder - zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 december 2003 (LJN AO2909) - geoordeeld dat het streven van de regelgever om terug te gaan naar de oorspronkelijke bedoeling van de volksverzekeringen om alleen ingezetenen te verzekeren, als een gerechtvaardigd doel kan worden gekwalificeerd. Het daartoe door de regelgever gekozen middel, beëindiging van de verzekeringsplicht met de mogelijkheid tot een aansluitende vrijwillige verzekering, is geschikt en proportioneel.
4.5. Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. De Raad vermag niet in te zien, dat het toekennen aan de echtgenoot van een arbeidsongeschiktheidsuitkering bij zijn weduwe het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat zij na zijn overlijden een ANW-uitkering toegekend zou krijgen, ondanks het feit dat hij zich niet heeft aangemeld voor de vrijwillige verzekering.
4.6. De stelling van appellante dat haar echtgenoot door psychische klachten niet in staat was zich tijdig aan te melden voor de vrijwillige verzekering voor de ANW, is inmiddels aan de orde geweest in de procedure rond de aanvraag om de echtgenoot postuum tot die verzekering toe te laten. Daarbij is er door de Svb op gewezen dat de echtgenoot wel steeds in staat is geweest zijn rechten op grond van de Algemene Kinderbijslagwet veilig te stellen.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt zodat de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.J. van Gendt
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
RB