ECLI:NL:CRVB:2013:CA0048

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-742 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schuldig nalatig zijn bij niet-betaalde premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) die hem 100% schuldig nalatig had verklaard voor het niet betalen van de verschuldigde premie voor de Algemene Ouderdomswet over de periode van januari 2005 tot en met mei 2005. De Svb had de appellant in kennis gesteld van een openstaande schuld van € 14.097,- aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, en verzocht om te onderzoeken of er sprake was van schuldig nalatig gedrag.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in 2005 geen inkomsten in Nederland had genoten en dat hij eind mei 2005 naar Duitsland was verhuisd zonder de Nederlandse instanties hiervan op de hoogte te stellen. De Raad heeft de relevante wetgeving, met name artikel 18 van de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv) en artikel 61 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), in overweging genomen. De Raad concludeerde dat de appellant schuldig nalatig was, omdat hij de op aanslag verschuldigde premie niet had betaald, en dat zijn argumenten in hoger beroep niet konden afdoen aan deze conclusie.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de ondertekening van de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/742 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 december 2011, 11/1967 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 8 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2013. Appellant is daarbij in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
OVERWEGINGEN
1.1. De Belastingdienst heeft de Svb, kennelijk met het verzoek om te onderzoeken of appellant schuldig nalatig kan worden verklaard, meegedeeld dat appellant € 14.097,- aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd is over januari 2005 tot en met mei 2005 en dat appellant nalatig is om dit bedrag te betalen.
1.2. Bij besluit van 28 januari 2011 heeft de Svb appellant 100% schuldig nalatig verklaard om de over 1 januari 2005 tot en met 31 mei 2005 voor de Algemene Ouderdomswet verschuldigde premie te betalen.
1.3. Bij besluit van 11 maart 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 januari 2011 ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar artikel 18 van de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv) en artikel 61 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv).
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep te kennen gegeven dat hij in 2005 geen inkomsten in Nederland heeft genoten. Eind mei 2005 is appellant vanuit Nederland naar Duitsland verhuisd. Hij heeft de Nederlandse instanties niet op de hoogte gesteld van zijn adres aldaar omdat hij dacht dat dit niet nodig was.
4.1. Artikel 18 van de Wfv luidde ten tijde in dit geding van belang als volgt:
“1. Indien een premieplichtige nalatig is gebleven over een bepaald jaar de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen, houdt de Sociale Verzekeringsbank daarvan aantekening indien zij beslist dat van een schuldig nalaten sprake is.
2. Een premieplichtige is schuldig nalatig indien hij nalaat de door hem op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen. Voor zover de premieplichtige kan aantonen dat er omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het niet betalen van de premie hem niet toegerekend kan worden, wordt afgezien van het schuldig nalatig stellen van de premieplichtige.
3. In afwijking van het tweede lid, wordt van schuldig nalatig stellen niet afgezien indien:
a. de aanslag voor de premie voor de volksverzekeringen ambtshalve is vastgesteld omdat de premieplichtige geen of onvoldoende medewerking heeft verleend bij het vaststellen van het premie-inkomen;
(…)”.
De hiervoor weergegeven regeling is per 1 januari 2006 vervallen en opgenomen in artikel 61 van de Wfsv.
4.2. De Raad stelt vast dat uit de door de Belastingdienst en appellant verstrekte gegevens blijkt dat over januari 2005 tot en met mei 2005 een ambtshalve aanslag ten laste van appellant is vastgesteld en dat appellant de ingevolge deze aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen niet heeft betaald. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 10 december 2004 (LJN AR7737), betekent dit dat appellant ingevolge artikel 18, derde lid, onder a, van de Wfv (thans artikel 61, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wfsv) over die periode schuldig nalatig is. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan hier niet aan afdoen. In dit verband wordt - ten overvloede - nog opgemerkt dat indien sprake zou zijn geweest van een niet ambtshalve aanslag, de stelling van appellant dat hij in 2005 geen inkomsten in Nederland heeft genoten, ook niet had kunnen leiden tot een voor hem gunstig oordeel. In artikel 18a van de Wfv en in artikel 62 van de Wfsv is namelijk bepaald dat het beroep tegen het schuldig nalatig stellen niet gegrond kan zijn op het verweer dat de aanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Indien appellant van mening is dat de Belastingdienst een fout heeft gemaakt, dan dient hij zich tot de Belastingdienst en niet tot de Svb te wenden.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen grond.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.J. van Gendt
TM