ECLI:NL:CRVB:2013:CA0044
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van AOW-toekenning op basis van onvoldoende bewijs van verzekering
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1946, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 1 februari 2012 zijn beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. De Svb had op 31 december 2010 geweigerd appellant een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen, omdat niet was gebleken dat hij voor de AOW verzekerd was geweest. Appellant had in oktober 2009 een aanvraag ingediend, waarin hij aangaf van 1974 tot 1975 in Nederland te hebben gewerkt bij verschillende werkgevers, waaronder Hillers B.V. en Wilton Fijenoord. Echter, de Svb kon geen bewijs vinden dat appellant daadwerkelijk verzekerd was voor de AOW.
De rechtbank oordeelde dat de Svb toereikend onderzoek had verricht en dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Nederland voor de AOW verzekerd was geweest. In hoger beroep herhaalde appellant zijn stelling dat hij recht had op AOW, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant geen gegevens had aangedragen die konden aantonen dat hij verzekerd was voor de AOW. De Svb had, op basis van de beperkte informatie van appellant, het nodige onderzoek gedaan, maar er was geen bewijs gevonden dat appellant aan de voorwaarden voor AOW voldeed.
De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, met G.J. van Gendt als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2013. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.