ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
10-3443 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over medische beperkingen en WIA-uitkering van appellant

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 8 mei 2013, wordt het hoger beroep van appellant, A. te B., behandeld. Appellant ontving vanaf 1 maart 2007 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en meldde zich op 14 mei 2007 ziek vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 6 maart 2009 vastgesteld dat appellant met ingang van 11 mei 2009 geen recht had op een WIA-uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat. De Raad heeft psychiater dr. E. van Duijn als deskundige geraadpleegd, die concludeerde dat appellant lijdt aan een ernstige depressieve stoornis met psychotische kenmerken. De deskundigen gaven aan dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de mogelijkheden van appellant overschatte en dat hij niet in staat was om te werken met deadlines of om te gaan met conflicten.

De Raad oordeelde dat het Uwv de medische beperkingen van appellant heeft onderschat en dat het bestreden besluit op een onvoldoende medische grondslag berust. De Raad droeg het Uwv op om het geconstateerde gebrek te herstellen en een nieuw besluit te nemen over de aanspraken van appellant op een WIA-uitkering per 11 mei 2009. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 mei 2013.

Uitspraak

10/3443 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
2 juni 2010, 09/6534 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 8 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Spek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad een verzekeringsgeneeskundige reactie gegeven op het hoger beroepschrift.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Spek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst voor benoeming van een deskundige. De Raad heeft dr. E. van Duijn, psychiater, verzocht appellant te onderzoeken en verslag te doen van zijn bevindingen. Op 9 juli 2012 hebben deze deskundige en drs. F. Snel, arts in opleiding tot psychiater, gerapporteerd. Het Uwv heeft een schriftelijke reactie op dit rapport ingezonden. Op verzoek van de Raad hebben Van Duijn en Snel hierop gereageerd. Deze reactie heeft de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv aanleiding gegeven tot het stellen van enige vragen, welke Van Duijn heeft beantwoord.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving met ingang van 1 maart 2007 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 14 mei 2007 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 6 maart 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 11 mei 2009 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 4 augustus 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank zag geen aanleiding om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Zij heeft evenmin aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Wat betreft de arbeidskundige kant van de schatting was de rechtbank van oordeel dat er aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, omdat bij de geduide functies niet alle signaleringen van een motivering waren voorzien. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten omdat de bezwaararbeidsdeskundige in de beroepsfase de signaleringen wel voldoende heeft toegelicht. Bij deze heroverweging is alleen de functie hulparbeider groen (sbc-code 111020) geschikt bevonden. De andere functies werden ongeschikt bevonden. De bezwaararbeidsdeskundige heeft hiervoor in de plaats de functies productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), productiemedewerker papier/karton (sbc-code 111174) en als reserve functie magazijn/expeditiemedewerker (sbc-code 111220) geduid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv deze functies op goede gronden gebruikt voor de onderhavige schatting. Aangezien appellant met het vervullen van die functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmaninkomen het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt, heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat en dat de geduide functies niet geschikt zijn voor hem. Hij acht zichzelf niet in staat om te werken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant onder meer een brief van zijn huisarts overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad heeft, als vermeld in de rubriek procesverloop, ten behoeve van zijn oordeelsvorming psychiater Van Duijn als deskundige geraadpleegd. In het rapport van 9 juli 2012 hebben Van Duijn en Snel op grond van het door hen ingestelde onderzoek, voor zover hier van belang, geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een ernstige depressieve stoornis, recidiverend met psychotische kenmerken en dat zijn huidige gezondheidstoestand zeer waarschijnlijk niet verschilt van die op 11 mei 2009, de datum in geding. Appellant was maar zeer beperkt belastbaar omdat hij toen al leed aan een zeer ernstige psychiatrische stoornis. Door zijn psychiatrische stoornis heeft hij ernstige beperkingen in het psychisch, cognitief en sociaal functioneren. Volgens Van Duijn en Snel worden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de mogelijkheden van appellant overschat. Op het gebied van persoonlijk functioneren is appellant niet in staat om te werken met deadlines en op het gebied van sociaal functioneren kan appellant een conflict niet goed hanteren, noch persoonlijk, noch in een telefonisch of in schriftelijk contact. Appellant kan ook niet autorijden.
4.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft in dit rapport aanleiding gezien om de FML aan te passen. Hij heeft meer beperkingen aangenomen ten aanzien van het werken met deadlines en productiepieken (item 1.9.7), het omgaan met conflicten (item 2.8.2) en het aspect vervoer (item 2.10). Op basis van de aangepaste FML heeft de bezwaararbeidsdeskundige geconcludeerd dat één van de geduide functies komt te vervallen maar dat er nog voldoende geschikte functies overblijven. Op basis van de resterende functies bedraagt de mate van arbeidsongeschiktheid op de datum in geding nog steeds minder dan 35%.
4.3. De Raad heeft Van Duijn gevraagd of hij zich kan verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant in de aangepaste FML. In reactie hierop hebben Van Duijn en Snel verklaard dat in die FML nog onvoldoende rekening wordt gehouden met de ernstige psychiatrische stoornis van appellant die ingrijpende gevolgen heeft voor zijn persoonlijk, cognitief en sociaal functioneren. Zij hebben deze conclusie per onderdeel toegelicht.
4.4. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierin aanleiding gezien Van Duijn te vragen of hij appellant überhaupt in staat acht tot het verrichten van arbeid en, zo ja, voor hoeveel uren. Van Duijn heeft hierop geantwoord dat hij schat dat appellant op de datum in geding, initieel en mits onder begeleiding van een bedrijfsarts, twee tot drie uur per week therapeutisch had kunnen werken.
4.5. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport en de nadere toelichting van de deskundige geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. Er zijn geen specifieke bezwaren naar voren gebracht die een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van de in het deskundigenrapport en nadere toelichting neergelegde zienswijze. De Raad volgt dan ook het oordeel van Van Duijn en Snel.
4.6. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het Uwv de medische beperkingen van appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid heeft onderschat. Het oordeel van Van Duijn kan niet tot een andere conclusie leiden dan dat appellant met ingang van 11 mei 2009 niet in staat was tot het verrichten van loonvormende arbeid. Het bestreden besluit berust op een onvoldoende medische grondslag.
4.7. In het voorliggende geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het Uwv. Met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet wordt het Uwv opgedragen het in overweging 4.6 geconstateerde gebrek te herstellen. Het Uwv dient een nieuw besluit te nemen over de aanspraken van appellant op een WIA-uitkering per 11 mei 2009.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013.
(getekend) M. Greebe
(getekend) P. Boer
JvC