ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9704
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft appellante, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die haar beroep tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Roermond ongegrond verklaarde. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) van 3 maart 1999 tot en met 8 juli 2008 en vanaf 1 oktober 2008. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college terecht de bijstand had ingetrokken en de gemaakte kosten had teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van haar inkomsten uit de handel in speelgoed.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij recht had op bijstand, omdat zij geen deugdelijke administratie had overlegd die haar inkomsten uit de handel in speelgoed kon onderbouwen. De Raad stelde vast dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, indien niet kan worden vastgesteld of de betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Appellante had niet kunnen aantonen dat zij, indien zij aan haar verplichtingen had voldaan, recht op bijstand zou hebben gehad.
De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, met M. Sahin als griffier, en vond plaats op 7 mei 2013. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde.