ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9526

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/5621 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en deugdelijkheid medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellant, die door het Uwv is vastgesteld op minder dan 35% arbeidsongeschikt. Het Uwv heeft op 11 oktober 2010 besloten de uitkering van appellant te beëindigen, wat door de rechtbank 's-Gravenhage in een eerdere uitspraak is bevestigd. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat zijn beperkingen onvoldoende zijn meegenomen in de beoordeling. Hij wijst op zijn obstructieve longziekte, hartklachten, maagklachten en diabetes, en stelt dat hij door zijn ernstige vermoeidheid niet in staat is om de geduide functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die zou kunnen leiden tot een andere conclusie over de belastbaarheid van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende gemotiveerd dat appellant, gezien zijn beperkingen, in staat is om passende arbeid te verrichten zonder dat er een urenbeperking nodig is.

De Raad heeft ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de geduide functies passend zijn voor appellant. De signaleringen in het arbeidskundige rapport zijn voldoende toegelicht. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding.

Uitspraak

11/5621 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 augustus 2011, 11/3617 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 april 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Verbraaken-Vooys, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verbraaken-Vooys. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 11 oktober 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 12 december 2010 wordt vastgesteld op minder dan 35% en dat zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) overeenkomstig wordt beëindigd. Bij beslissing op bezwaar van 9 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat het Uwv niet heeft aangetoond dat en zo ja in welke mate de medische belastbaarheid van appellant is toegenomen. Het medisch onderzoek is naar de mening van appellant onvoldoende zorgvuldig geweest, omdat daarin zijn beperkingen voorkomend uit een obstructieve longziekte, medisch objectiveerbare hartklachten, maagklachten en diabetes onvoldoende tot uiting komen. Met name de ernstige aanhoudende onverklaarbare vermoeidheid en zijn afvallen baren appellant ernstige zorgen. Appellant acht het onbegrijpelijk dat voor hem niet langer een urenbeperking geldt. Appellant voelt zich onvoldoende gehoord. Appellant is van mening dat hij door zijn beperkingen niet in staat is de geduide functies te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan de bestreden besluitvorming niet onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De rechtbank heeft daarbij met juistheid overwogen dat van de zijde van appellant geen medische informatie is overgelegd op grond waarvan geoordeeld moet worden dat hij meer beperkingen heeft dan is aangenomen door het Uwv. Daarbij heeft de rechtbank terecht in de beschouwing betrokken dat de bezwaarverzekeringsarts genoegzaam heeft gemotiveerd dat appellant, gelet op de aanwezige beperkingen ten tijde in dit geding van belang, in staat is te achten tot het verrichten van passende arbeid zonder dat daarbij nog langer een medische urenbeperking wordt toegepast. De door appellant in hoger beroep in geding gebrachte gegevens afkomstig van zijn behandelend artsen bieden geen aanknopingspunten voor de stelling dat de beperkingen van appellant op de datum thans in geding onvoldoende in kaart zijn gebracht. De Raad heeft geen aanleiding voor twijfel met betrekking tot de juistheid van de aan het bestreden besluit mede ten grondslag gelegde conclusie van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat er aanleiding is voor twijfel met betrekking tot zijn belastbaarheid op datum in geding zoals is neergelegd in de FML.
4.2. De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust. Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant juist zijn gewaardeerd, is er geen aanleiding om te oordelen dat de geduide functies niet passend zijn voor appellant. In het arbeidskundige rapport van 8 maart 2011 zijn de signaleringen voorkomend in het resultaat functiebeoordeling van de geduide functies voorzien van een toereikende en inzichtelijke toelichting.
4.3. De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Het verzoek van appellant om vergoeding van de door hem geleden en nog te lijden schade zal de Raad afwijzen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan