ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9523

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-5989 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en afwijzing IVA-uitkering wegens niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem een loongerelateerde WGA-uitkering had toegekend, maar zijn verzoek om een IVA-uitkering had afgewezen. De appellant stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, onder andere door een ernstige verkorting van zijn rechterbeen, en dat de bezwaarverzekeringsarts zijn situatie te optimistisch had ingeschat.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts terecht had opgemerkt dat de appellant in afwachting was van operaties om zijn mobiliteit en houding te verbeteren. Dit gaf een redelijke verwachting van functionele verbetering, wat betekende dat de beperkingen van de arbeidsmogelijkheden zouden afnemen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische beperkingen zorgvuldig waren vastgesteld en dat er geen sprake was van een medische eindsituatie op de datum in geding, 8 februari 2010.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant geen recht had op een IVA-uitkering, omdat niet was aangetoond dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier K.E. Haan, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/5989 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 september 2011, 11/841 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 april 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2013. Appellant is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft bij besluit van 2 september 2010 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 8 februari 2010 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat hij meent dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij appellant is onder meer sprake van een ernstige verkorting van zijn rechterbeen.
1.2. Bij besluit van 2 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 2 september 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het Uwv de medische beperkingen na zorgvuldig onderzoek op kenbare wijze heeft vastgesteld. De rechtbank heeft zich tevens kunnen vinden in het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts dat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet als duurzaam kan worden aangemerkt.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij van mening is dat de (bezwaar)verzekeringsarts zijn situatie te optimistisch heeft ingeschat als het gaat om de prognose voor de toekomst. Onder verwijzing naar de verklaring van de behandelend orthopedisch chirurg is appellant van mening dat geen sprake is van een kans op verbetering en dat hem ten onrechte een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) is onthouden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, dient in hoger beroep de vraag te worden beantwoord of de arbeidsongeschiktheid van appellant moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellant op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Indien de verzekerde bezwaar maakt tegen het oordeel dat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, zal de bezwaarverzekeringsarts zich hierover een oordeel moeten vormen. Dit brengt mee dat de bezwaarverzekeringsarts, rekening houdend met alle medische gegevens die in de bezwaarfase voorhanden zijn, voor zover betrekking hebbend op de datum in geding, beoordeelt of de inschatting dat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid gehandhaafd moet blijven.
4.3. Anders dan appellant meent, gaat het in deze zaak om een medische prognose geldend op 8 februari 2010 en niet om een prognose per een latere datum. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de onderzoeken van zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts is gebleken dat nog geen sprake was van een medische eindsituatie en dat appellant geen stukken heeft overgelegd die op het tegendeel duiden.
4.4. De bezwaarverzekeringsarts heeft met juistheid opgemerkt dat appellant op 8 februari 2010 in afwachting was van diverse operaties om door verlenging van het rechterbeen zijn mobiliteit en houding te verbeteren en afname van toegenomen klachten en beperkingen te bewerkstelligen. Alleen al op die grond was er een redelijk tot goede verwachting van functionele verbetering van mobiliteit, motoriek en houding en dus van een verwachting dat de beperkingen van de arbeidsmogelijkheden zouden afnemen. Uit de door appellant in geding gebrachte informatie van zijn behandelend orthopedisch chirurg van 15 november 2010 blijkt dat een functionele verbetering door middel van aanvullende orthopedische hulpmiddelen nog mogelijk is.
4.5. Uit het onder 4.1 tot en met 4.4 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan