ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-1825 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van andere ziekteoorzaak en causaliteitseis

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant. De appellant had eerder een Wajong-uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 25%. Appellant verzocht om herbeoordeling van zijn situatie na een niertransplantatie, maar het Uwv weigerde de uitkering omdat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkwam uit een andere ziekteoorzaak. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat de psychische klachten van appellant, waaronder een gameverslaving, niet gerelateerd waren aan de nierproblemen waarvoor hij eerder een uitkering ontving. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten voldoende onderbouwd waren en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts. Appellant stelde dat zijn klachten voortkwamen uit de niertransplantatie, maar de Raad oordeelde dat de medische gegevens niet aantonen dat er een oorzakelijk verband was tussen de eerdere en latere arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

Uitspraak

11/1825 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
14 februari 2011, 10/934 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 mei 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.
OVERWEGINGEN
1.1. Op 12 januari 2002 heeft appellant bij het Uwv een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 7 november 2002 heeft het Uwv deze uitkering geweigerd omdat appellant op en na 17 november 2002 minder dan 25% arbeidsongeschikt was.
1.2. Bij brief van 9 september 2003 heeft appellant een nieuwe keuring aangevraagd in verband met (de gevolgen van) een niertransplantatie. Bij besluit van 10 november 2003 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 22 juli 2003 een volledige Wajong-uitkering toegekend. Bij besluit van 14 september 2004 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van
14 november 2004 beëindigd, omdat appellants mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 25%.
1.3. Op 2 februari 2010 heeft appellant bij het Uwv een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering vanwege een toename van zijn arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 6 april 2010 heeft het Uwv deze uitkering geweigerd omdat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak als die ten grondslag heeft gelegen aan de eerder door hem ontvangen Wajong-uitkering.
1.4. Het tegen het besluit van 6 april 2010 gemaakte bezwaar van appellant heeft het Uwv bij besluit van 10 augustus 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar het verrichte onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts. Deze heeft geconcludeerd dat er sprake is van beperkingen uit een nieuwe ziekteoorzaak met ingang van 7 oktober 2008, waarbij sprake is van beperkingen op het psychische vlak, terwijl eerder, in 2003, sprake was van beperkingen ten aanzien van de energetische belastbaarheid. Laatstgenoemde beperkingen zijn niet toegenomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen overtuigend en genoegzaam hebben gemotiveerd waarom de latere psychische klachten, de in 2008 gestelde diagnose PDD-NOS en de gameverslaving los staan van de op 24 juni 2003 door appellant ondergane niertransplantatie. De rechtbank komt tot de slotsom dat buiten twijfel staat dat de arbeidsongeschiktheid terzake waarvan appellant een uitkering verlangt voortkomt uit een andere oorzaak dan die waarvoor hij destijds een Wajong-uitkering aanvroeg.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat er geen zorgvuldige beoordeling van zijn Wajong-aanvraag heeft plaatsgevonden. Hij meent dat hij door de inbreng van zijn eigen ervaringen en onder verwijzing naar het Verzekeringsgeneeskundig protocol Chronische nierschade (protocol) voldoende medische informatie in de beroepsprocedure heeft ingebracht. Daarnaast heeft appellant verwezen naar een tweetal overgelegde brieven van gezondheidspsychologen van PsyQ en van een internist-nefroloog. Deze brieven wijzen er volgens appellant op dat nierfalen en met name een niertransplantatie psychische klachten kunnen veroorzaken dan wel versterken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld CRvB 29 juni 2011, LJN BQ9827) dienen, wanneer bij verandering van wetgeving geen specifieke voorschriften van overgangsrecht zijn gegeven, de aanspraken en verplichtingen van een verzekerde te worden beoordeeld naar de regelgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop de aanspraken of verplichtingen betrekking hebben. Nu het in dit geval gaat om een Amberbeoordeling per 7 oktober 2008 heeft de rechtbank ten onrechte de per 1 januari 2010 in werking getreden Wet Wajong toegepast in plaats van de tot 1 januari 2010 geldende Wajong.
4.2. Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft geweigerd een uitkering ingevolge de Wajong aan appellant toe te kennen, omdat zijn toegenomen arbeidsongeschiktheid voorkomt uit een andere ziekteoorzaak.
4.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zoals bijvoorbeeld neergelegd in zijn uitspraak van 20 april 2004, LJN AP0012, brengt uitleg van de in de zogeheten Amberbepalingen neergelegde causaliteitseis mee dat de bewijslast in beginsel rust op degene die het standpunt huldigt dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de eerdere en latere arbeidsongeschiktheid. Het is in dit geval dan ook aan het Uwv om gegevens aan te dragen die buiten twijfel stellen dat er van enig oorzakelijk verband tussen beide arbeidsongeschiktheidsgevallen geen sprake is. Ter beoordeling staat of het bestreden besluit steunt op voldoende (medische) gegevens die het ontbreken van genoemd verband aantonen.
4.4. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv komt in een rapport van 6 juli 2010 tot de conclusie dat er in fysiek opzicht ten aanzien van de energetische belastbaarheid geen sprake is van toegenomen beperkingen. Voorts is volgens hem evenmin een punt van discussie dat er op een gegeven moment sprake is van beperkingen op het psychisch vlak. Tot de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van 2 september 2004, die leidde tot het aannemen van een mate van arbeidsongeschiktheid bij appellant van minder dan 25% per 14 november 2004, was er geen sprake van een psychische diagnose noch beperking. Het kan volgens de bezwaarverzekeringsarts niet anders gesteld worden dan dat de daarna bestaande psychische beperking, waarvoor hij als peildatum 7 oktober 2008 neemt, geduid moet worden als voortkomend uit een andere ziekteoorzaak.
4.5. In de brief van 18 april 2011 van de gezondheidszorgpsychologen J.G. Waalkes en
H.E. Scheppink van PsyQ wordt melding gemaakt van het feit dat appellant is gediagnosticeerd met PDD-NOS en dat appellant in 2008 en 2009 bij deze psychologen in behandeling is geweest. Er was onder meer sprake van concentratieproblemen bij appellant. Internist-nefroloog W.J. van Son schrijft in zijn brief van 27 juli 2012 dat medicatie na een niertransplantatie bestaande klachten kan verergeren dan wel dusdanige vormen aan kan nemen dat hiervoor psychiatrische interventie en soms opname noodzakelijk is. Hij heeft dat in zijn praktijk meerdere keren meegemaakt. In reactie hierop stelt de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 18 maart 2013 het volgende. In het algemeen gesteld kan niet uitgesloten worden dat de klachten van appellant, met name de concentratie, uit dezelfde ziekteoorzaak voortkomen. Volgens hem kunnen uit elk ‘life event’ of door toedoening van bepaalde geneesmiddelen, psychische klachten ontstaan. Puur medisch gezien is het echter te ruim gesteld om bij appellant van dezelfde ziekteoorzaak te spreken. Hij wijst in dit kader op de uitspraak van de Raad van 4 maart 2011, LJN BP6920, waaruit kan worden afgeleid dat het bestaan van een risicofactor op zich niet betekent dat er dan ook sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. Daarnaast wijst de bezwaarverzekeringsarts erop dat bij de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken in 2004 geen aanleiding is gevonden om psychische beperkingen aan te nemen. De brief van internist-nefroloog Van Son is volgens de bezwaarverzekeringsarts in te algemene termen geformuleerd en voegt naar zijn oordeel weinig toe. Ten aanzien van het protocol wijst de bezwaarverzekeringsarts erop dat dit protocol reeds in de bezwaarfase is meegenomen, waarbij is geoordeeld dat klachten over moeheid bij een niertransplantatie kunnen passen. Er is echter volgens de bezwaarverzekeringsarts in energetisch opzicht geen sprake van toegenomen beperkingen.
4.6. De hiervoor aangehaalde verzekeringsgeneeskundige rapporten geven blijk van een voldoende volledig en zorgvuldig onderzoek en voorts is de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd ingegaan op de door appellant in 4.3 aangehaalde brieven en op het protocol. De bezwaarverzekeringsarts heeft genoegzaam gemotiveerd dat, hoewel een ondergane niertransplantatie tot psychische problematiek kan leiden, de bij appellant nadien ontstane gameverslaving geen relatie heeft met de nierklachten in verband waarmee hij tot 14 november 2004 een Wajong-uitkering ontving. Daarnaast heeft de bezwaarverzekeringsarts de vermoeidheidsklachten van appellant bij zijn beoordeling betrokken en heeft hij op basis van zijn onderzoek kunnen concluderen dat in energetisch opzicht de beperkingen van appellant niet zijn toegenomen. Uit de door appellant ingebrachte medische gegevens blijkt niet dat zijn gameverslaving en de overige psychische problematiek voortkomen uit zijn nierproblemen of dat sprake is van toegenomen vermoeidheidsklachten. Er is dan ook geen reden om te twijfelen aan de door de bezwaarverzekeringsarts getrokken conclusies. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat buiten twijfel staat dat de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan appellant uitkering verlangt voorkomt uit een andere oorzaak dan de ziekteoorzaak op grond waarvan hij voorafgaand aan 14 november 2004 ongeschikt was voor zijn arbeid.
4.7. Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient, gelet op 4.1 met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en E.J. Govaers en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D.Heeremans
QH