ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-919 WUV-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over causaliteit tussen psychische klachten en vervolging onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 2 mei 2013, wordt de zaak behandeld van appellant A. te B. uit Frankrijk, die in beroep is gegaan tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De Raad had eerder geoordeeld dat er geen deugdelijke motivering was voor de conclusie dat slechts een derde van de psychische problemen van appellant aan oorlogservaringen kon worden toegeschreven. In deze uitspraak wordt benadrukt dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit de eerdere opdracht van de Raad niet heeft opgevolgd, wat leidt tot een gebrek aan draagkrachtige motivering. De Raad oordeelt dat verweerder opnieuw moet beslissen op het bezwaar van appellant, uitgaande van de causaliteit tussen de psychische klachten en de ondergane vervolging.

De appellant, geboren in 1936, had in 2007 een aanvraag ingediend om erkend te worden als vervolgde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Na een afwijzing en een beroep bij de Raad, werd een psychiatrisch onderzoek uitgevoerd door prof. dr. G.F. Koerselman. De Raad had eerder in 2011 het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. In de huidige uitspraak wordt vastgesteld dat verweerder in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door rechtstreeks contact op te nemen met de deskundige, wat de onafhankelijkheid van de deskundige in gevaar kan brengen.

De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht en dat verweerder binnen drie maanden het gebrek in het besluit moet herstellen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering en de noodzaak om eerdere uitspraken van de Raad te respecteren in vervolgbeslissingen.

Uitspraak

12/919 WUV-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het beroep van
Partijen:
[A. te B.], Frankrijk (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 2 mei 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 december 2011, kenmerk BZ01336971 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2013. Voor appellant is verschenen mr. E.R. Schenkhuizen, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing, zoals dat gold vóór 1 januari 2013.
1.1. Appellant, geboren in 1936 te Brussel, heeft in november 2007 een aanvraag gedaan om te worden erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Op die aanvraag is afwijzend beslist, welke afwijzing bij besluit van 23 juli 2008 in bezwaar is gehandhaafd. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld waarbij hij heeft aangevoerd dat zijn epileptische aanvallen, rug- en gebitsklachten wel in verband staan met zijn vervolging. In het kader van dit beroep heeft de Raad aanleiding gevonden voor een nader psychiatrisch onderzoek. Op verzoek van de Raad heeft de psychiater prof. dr. G.F. Koerselman appellant onderzocht en op 16 maart 2010 aan de Raad gerapporteerd.
1.2. Bij uitspraak van 21 april 2011 (LJN BQ2793) heeft de Raad het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit van 23 juli 2008 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak.
1.3. Na deze uitspraak van de Raad heeft verweerder contact opgenomen met prof. Koerselman, hetgeen heeft geleid tot een briefwisseling en discussie tussen de medisch adviseur van verweerder en de deskundige over het door hem op 16 maart 2010 uitgebrachte rapport. Bij het bestreden besluit van 29 december 2011 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar van appellant beslist en dit wederom ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Zoals de Raad reeds eerder tot uitdrukking heeft gebracht (CRvB 12 juni 2009, LJN BI9072 en CRvB 30 december 2009, LJN BK8458), vergt de goede procesorde dat de door de rechter ingeschakelde deskundige uitsluitend door de rechter - eventueel op verzoek van een der partijen - naar zijn (nader) oordeel kan worden gevraagd, zodat zijn positie als onafhankelijk deskundige volledig gehandhaafd blijft. Het rechtstreeks benaderen van die deskundige door partijen, zoals in dit geval door verweerder, kan daaraan afbreuk doen en dient wegens strijd met een goede procesorde te worden nagelaten. De door verweerder alsnog van de deskundige Koerselman verkregen nadere beschouwingen, wat daarvan verder ook zij, zijn derhalve in strijd met de goede procesorde verkregen.
2.2. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld van oordeel te zijn gebleven dat geen sprake is van ziekten en gebreken die in verband staan met de vervolging. Daarbij is overwogen dat de absences van appellant niet in verband staan met de vervolging, maar duidelijk door andere oorzaken zijn ontstaan.
2.3. In zijn uitspraak van 21 april 2011 heeft de Raad als volgt overwogen:
“4.2. De Raad ziet in de bevindingen en conclusies van deze deskundige voldoende aanleiding om aan te nemen dat de klachten van appellant bestaande uit "absenties" van ongeveer 30 seconden, die ongeveer één- à tweemaal per dag optreden, in oorzakelijk verband staan met de vervolging. Nu hierover geen volstrekte zekerheid is te verkrijgen en ook niet te verwachten is dat nader neurologisch onderzoek hieraan nog iets zal kunnen bijdragen, acht de Raad het voordeel van de twijfel voor appellant hier gerechtvaardigd.", en
"5. Gezien hetgeen onder 4.2. is overwogen, treft het beroep op dit punt doel en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van appellant met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.”
2.4. In deze overwegingen is reeds een bindend en onherroepelijk oordeel van de Raad neergelegd omtrent de causaliteit tussen de bij appellant optredende absences en de ondergane vervolging. Dat de opdracht van de Raad aan verweerder inhoudt dat hij bij het nemen van het nieuwe besluit uit dient te gaan van het bestaan van deze causaliteit is duidelijk. Het al dan niet aanwezig zijn van deze causaliteit kan dan ook bij het nemen van vervolgbeslissingen door verweerder niet worden genegeerd of opnieuw ter discussie gesteld. Het bestreden besluit is derhalve genomen in strijd met de aan verweerder in de uitspraak van 21 april 2011 met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb gegeven opdracht.
2.5. Verweerder heeft ter zitting nog gewezen op de uitspraak van de Raad van 12 oktober 2012, LJN BX9943. Verweerder meent in deze uitspraak een bevestiging te vinden voor zijn standpunt dat hij bij het nemen van het bestreden besluit niet verplicht was de uitspraak van de Raad op te volgen. De Raad volgt verweerder hierin niet. In de uitspraak van de Raad, die aan de uitspraak van 12 oktober 2012 voorafging (CRvB 14 april 2011, LJN BQ3050), had de Raad overwogen dat er geen deugdelijke motivering was gegeven voor de conclusie dat ten hoogste een derde gedeelte van de psychische problemen aan de oorlogservaringen kon worden toegeschreven. In die uitspraak had de Raad geen beslissing gegeven hoe groot dat gedeelte dan wel was en bij de opdracht om een nieuw besluit te nemen was ruimte gelaten om die conclusie te handhaven en alsnog van een voldoende motivering te voorzien. Weliswaar had de Raad nog wel in een overweging te overvloede een aanwijzing gegeven over een causaliteitsverdeling die de rechterlijke toetsing wel zou kunnen doorstaan, maar daarbij ging het slechts om een voorlopig oordeel op basis van de toen beschikbare gegevens. Een bindende beslissing omtrent de omvang van het gedeelte van de aan de oorlogservaringen toe te rekenen psychische klachten was in die uitspraak niet opgenomen.
3. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit in strijd met artikel 8:72, vierde lid, van de Awb aan de door de Raad gegeven opdracht is voorbijgegaan. Als gevolg daarvan berust dit besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet op een draagkrachtige motivering.
4. Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet verweerder op te dragen het onder 2.4. genoemde gebrek in het bestreden besluit te herstellen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak en in de uitspraak van 21 april 2011 is overwogen. Verweerder dient hierbij opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen uitgaande van het bestaan van causaliteit tussen de bij appellant optredende absences en de ondergane vervolging.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt verweerder op om binnen drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 29 december 2011 te herstellen met
inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en R. Kooper en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J.T.P. Pot