ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9167

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-6389 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, A. te B., had op 6 september 2010 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 30 september 2010 niet in behandeling genomen en het verleende voorschot teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft de appellant op 29 november 2010 een bezwaarschrift ingediend, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. Hij stelde dat hij binnen de bezwaartermijn stukken had ingeleverd en telefonisch contact had gehad met een medewerker van de Afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid, wat hij beschouwde als een (gebrekkig) bezwaar. De Raad oordeelde echter dat de appellant de termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift had overschreden, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad benadrukte dat bezwaar schriftelijk moet worden gemaakt en dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij binnen de termijn stukken had ingeleverd. De grief van de appellant dat uit ingeleverde stukken moest worden afgeleid dat bezwaar was gemaakt, werd eveneens verworpen. De Raad concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/6389 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2011, 11/837 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 1 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J. Wintjes, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft de gemachtigde zich teruggetrokken.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013. Appellant is niet ter zitting verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 6 september 2010 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 30 september 2010 heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen en het verleende voorschot teruggevorderd.
1.2. Appellant heeft tegen het besluit van 30 september 2010 op 29 november 2010 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 7 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij stelt dat hij binnen de bezwaartermijn stukken heeft ingeleverd en telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van de Afdeling SoZaWe, wat moet worden beschouwd als een (gebrekkig) bezwaar.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Vast staat dat appellant bij het indienen van zijn bezwaarschrift de daarvoor in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn van zes weken heeft overschreden.
4.2. Voor zover appellant wil betogen dat hij binnen deze termijn mondeling bezwaar heeft gemaakt, wordt opgemerkt dat uit artikel 6:4 van de Awb en de overige artikelen in die wet die betrekking hebben op het maken van bezwaar, waaronder artikel 6:5, onmiskenbaar volgt dat het maken van bezwaar schriftelijk dient te geschieden. In het geval van appellant is dit niet eerder dan op 29 november 2010, na het verstrijken van de termijn, gebeurd.
4.3. Evenmin slaagt het beroep van appellant op de uitspraak van de Raad van 9 december 2003, LJN AO0729. Immers, niet is gebleken dat appellant een op schrift gestelde mededeling heeft gedaan waaruit het college had moeten afleiden dat appellant bezwaar wenst te maken tegen het besluit van 30 september 2010.
4.4. Ook de grief van appellant dat uit de binnen de bezwaartermijn ingeleverde stukken moet worden afgeleid dat bezwaar is gemaakt treft geen doel, reeds omdat niet aannemelijk is gemaakt dat appellant binnen die termijn stukken heeft ingeleverd. Het zogenoemde Rapportageoverzicht Raak, waarnaar door appellant in dit verband is verwezen, bevat hierover geen informatie.
4.5. Nu niet aan de orde is of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb voor wat betreft een na afloop van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift gedateerd 29 november 2010, is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep slaagt niet, de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens