ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8850

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-1044 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De betrokkene, die sinds 1997 een uitkering ontvangt op grond van de Wajong, heeft in 2009 aangegeven dat haar gezondheid is verslechterd. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die tot herziening van het eerdere besluit van 22 januari 2007 nopen, waarin haar uitkering werd ingetrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft medische informatie opgevraagd van verschillende behandelaars, maar concludeert dat er geen objectiveerbare toename van klachten is vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van de betrokkene tegen het besluit van de bezwaarverzekeringsarts gegrond verklaard, omdat er volgens haar wel sprake was van toegenomen klachten die nader onderzocht hadden moeten worden.

In hoger beroep stelt de Raad dat de bezwaarverzekeringsarts over voldoende medische informatie beschikte en dat er geen aanleiding was voor een eigen onderzoek. De Raad oordeelt dat de klachten van de betrokkene, waaronder fibromyalgie en chronische vermoeidheid, niet leiden tot een toename van de arbeidsongeschiktheid. De Raad volgt de bezwaarverzekeringsarts in zijn oordeel dat de intensiteit van de pijn kan wisselen, maar dat dit niet automatisch leidt tot meer beperkingen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond. De uitspraak is gedaan op 26 april 2013 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

11/1044 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 30 december 2010, 09/2925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2013. Appellant heeft zicht laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen. Betrokkene is, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Aan betrokkene is per 31 maart 1997 in verband met chronische vermoeidheidsklachten een uitkering op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet toegekend, nadien omgezet in een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 22 januari 2007 wordt de uitkering per 19 maart 2007 ingetrokken, omdat betrokkene met haar beperkingen over zoveel verdiencapaciteit wordt geacht te beschikken dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dat 25% bedraagt.
1.2. Betrokkene heeft op 30 april 2009 te kennen gegeven dat haar gezondheid is verslechterd. Bij besluit van 25 juni 2009 deelt appellant betrokkene mee dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die tot herziening van het besluit van 22 januari 2007 nopen.
1.3. Naar aanleiding van het door betrokkene gemaakte bezwaar tegen het besluit van
25 juni 2009 heeft appellant alsnog inhoudelijk beoordeeld of sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Uit de rapportage van bezwaarverzekeringsarts A.M.M. Moons van
16 oktober 2009 blijkt dat betrokkene tijdens de hoorzitting heeft verklaard over haar klachten en de verschillende behandelingen die ze heeft gehad en nog ondergaat. In overleg met betrokkene is afgezien van een lichamelijk onderzoek omdat de bezwaarverzekeringsarts medische informatie bij haar behandelaars zal gaan opvragen. De huisarts stuurt op 9 september 2009 een overzicht van het medisch journaal: er is sprake van fibromyalgie en een CVS waarbij zich sinds eind september 2008 extra klachten voordoen; vanaf februari 2009 schrijft hij fentanylpleisters voor om de pijn te verlichten. Ook de reumatoloog stelt de diagnose fibromyalgie. Uit bijgevoegde informatie van de huisarts blijkt dat neurologisch een kleine HNP L5-S1 paramediaan links is vastgesteld zonder radiculaire prikkeling. Volgens informatie van de internist van 17 september 2009 is sprake is van een vitamine B12 deficiëntie al dan niet in combinatie met een tekort aan foliumzuur. Betrokkene zal moeten worden geopereerd aan een ovariumcyste. De orthopedisch chirurg schrijft op 29 september 2009 dat hij betrokkene gezien heeft in verband met knieklachten en een brace voor de rechterknie heeft voorgeschreven; op grond van drukpijn stelt hij de diagnose patellofemorale chondropathie. Röntgenonderzoek leverde geen afwijkingen op.
1.4. De bezwaarverzekeringsarts stelt op grond van deze medische informatie vast dat geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Het bestaan van fibromyalgie en CVS wordt bevestigd, maar er zijn geen redenen om meer beperkingen aan te nemen. Hierbij stelt hij dat beide aandoeningen zich kenmerken door het ontbreken van objectiveerbare afwijkingen; dat klachten wisselen in intensiteit is geen reden om meer beperkingen aan te nemen. Bij besluit van 16 oktober 2009 (het bestreden besluit) verklaart appellant het door betrokkene tegen het besluit van 25 juni 2009 gemaakte bezwaar ongegrond. De motivering van het besluit van 25 juni 2009 wordt aangevuld: er is geen sprake van toename van arbeidsongeschiktheid opgetreden binnen vijf jaar na intrekking van de uitkering.
2. De rechtbank verklaart het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond, omdat uit de medische informatie in het dossier blijkt dat er toegenomen klachten zijn, zodat appellant niet had mogen volstaan met dossieronderzoek maar betrokkene aan een medisch onderzoek had moeten onderwerpen. De rechtbank noemt de door de huisarts beschreven extra klachten vanaf eind september 2008 en het feit dat betrokkene een brace om de knie draagt. Appellant moet hierbij het Verzekeringsgeneeskundig protocol CVS betrekken omdat uit dit protocol volgt dat fibromyalgie en CVS door de verzekeringsarts als reëel en invaliderend moeten worden beschouwd. Appellant kan volgens de rechtbank niet volstaan met de vermelding dat deze aandoeningen zich kenmerken door het ontbreken van objectiveerbare beperkingen.
3.1. Appellant voert in hoger beroep aan dat hij over alle medische informatie over betrokkene beschikte zodat er geen aanleiding was om nog eigen onderzoek te doen. Met alle medische informatie is rekening gehouden. Hoewel het protocol CVS niet expliciet wordt genoemd, is dit wel bij de beoordeling betrokken, waarbij komt dat dit niet ziet op de fibromyalgieklachten. Van een geobjectiveerde toename van klachten is niet gebleken.
3.2. Betrokkene schaart zich achter de uitspraak van de rechtbank en verwijst nog naar een in het kader van de begeleiding naar regulier werk opgemaakt trajectplan van 12 januari 2009, waaruit ook blijkt van een verslechtering van de gezondheid. Waar ook uit medische informatie blijkt van de klachten van betrokkene, had betrokkene door een (verzekerings)geneeskundige onderzocht moeten worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Artikel 15, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat, indien de uitkering is ingetrokken wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid, zoals in het geval van betrokkene, een toename van de arbeidsongeschiktheid die voortkomt uit dezelfde oorzaak terzake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, kan leiden tot een toekenning van de Wajong-uitkering zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
5.2. Uit het procesdossier komt naar voren dat bij de verschillende arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen betrokkene beperkt wordt geacht in verband met chronische vermoeidheidsklachten in combinatie met fibromyalgie. De bezwaarverzekeringsarts heeft ook in het kader van de beoordeling die in geding is, met de vermoeidheidsklachten en de fibromyalgie rekening gehouden en deze zijn, in overeenstemming met het CVS protocol, als reëel en invaliderend beschouwd. Wel is over de toegenomen pijnklachten, zoals nader uiteengezet in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 24 januari 2011, geoordeeld dat de intensiteit hiervan kan wisselen en dat deze subjectief van aard is. Met de klachten wordt dus rekening gehouden in de zin dat deze arbeidsbeperkingen meebrengen, maar de mate van ervaren pijn kan niet meer beperkingen opleveren, tenzij de toename ervan blijkens medische informatie geobjectiveerd is. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft appellant dus niet volstaan met de opmerking dat de aandoeningen zich kenmerken door het ontbreken van objectiveerbare afwijkingen.
5.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft betrokkene bij de hoorzitting over haar klachten gehoord en in overleg met haar besloten af te zien van een lichamelijk onderzoek en medische informatie van haar behandelaars op te vragen. De bezwaarverzekeringsarts heeft de beschikking gekregen over informatie van de huisarts, de intermist, reumatoloog, orthopaedisch chirurg en neuroloog. Uit de medische informatie blijkt niet van objectiveerbare toegenomen klachten. Weliswaar heeft de orthopedisch chirurg een brace voor de rechterknie voorgeschreven, maar zijn onderzoek heeft geen evidente afwijkingen laten zien en de diagnose chondropathie is op basis van drukpijn gegeven. Uit het feit dat betrokkene in het kader van de begeleiding naar regulier werk niet in staat wordt geacht tot het verrichten van werkzaamheden, kan evenmin worden afgeleid dat sprake is van toegenomen klachten in april 2009. Mede gelet op hetgeen in 5.2 is overwogen, volgt de Raad de bezwaarverzekeringsarts in zijn oordeel dat het doen van een eigen onderzoek geen toegevoegde waarde zou hebben.
5.4. Uit hetgeen onder 5.1 tot en met 5.3 is overwogen volgt dat de Raad, anders dan de rechtbank, van oordeel is dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
5.5. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2009 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en D.J. van der Vos en
K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.J. Penning
QH