10/6318 WAO-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 oktober 2010, 09/624 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2011. Appellant is verschenen en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. van der Weert. Ter zitting is het onderzoek geschorst teneinde het Uwv onderzoek te laten verrichten naar de maatgevende functie en het maatmanloon.
Het Uwv heeft een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 8 november 2011 overgelegd en meegedeeld dat appellant per 3 november 2008 recht heeft op een WAZ-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65-80%.
Appellant heeft daarop gereageerd.
Op 9 januari 2012 heeft het Uwv bericht dat de WAZ-uitkering niet tot uitbetaling komt. Daarbij is een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 28 december 2011 overgelegd.
Appellant heeft weer gereageerd.
De zaak is verwezen naar een meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 22 juni 2012. Appellant is verschenen in persoon. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. T. van der Weert. Ter zitting is het onderzoek opnieuw geschorst teneinde het Uwv in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of appellant ten tijde in geding directeur-grootaandeelhouder dan wel werknemer was.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft gerapporteerd op 17 augustus 2012. Daarbij zijn onder meer oprichtingsakten en statuten overgelegd.
Appellant heeft daarop gereageerd.
Desgevraagd heeft het Uwv een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 21 januari 2013 overgelegd, vergezeld van diverse stukken.
Beide partijen hebben toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft van 1992 tot en met 1995 een WAO-uitkering ontvangen. Op 20 juni 2000 is hij opnieuw arbeidsongeschikt geworden en ingaande 17 juli 2000 is hem een
WAO-uitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
1.2. Bij besluiten van 20 november 2008 heeft het Uwv een re-integratievisie opgesteld en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op grond van de WAO per 3 november 2008 vastgesteld op 45-55%.
1.3. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van 15 mei 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen geen aanleiding te zien om te oordelen dat op 3 november 2008 sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden of dat het Uwv is uitgegaan van een onjuiste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts was zorgvuldig. Alle klachten van appellant zijn bij de beoordeling betrokken en er is rekening gehouden met informatie van de revalidatiearts. De ziekte van Lyme leidt niet tot een andere conclusie aangezien daarmee niet gebleken is van objectief vastgestelde medische beperkingen waarmee, voor zover het gaat om de datum in geding, geen rekening is gehouden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet is uitgegaan van het juiste inkomen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de ziekte van Lyme door het Uwv is onderschat. Hij lijdt daardoor aan polyneuropathie. Er zijn inmiddels aanpassingen in zijn huis gedaan, hij heeft huishoudelijke hulp gekregen en hij heeft de beschikking over een scootmobiel. Hij heeft informatie over de ziekte van Lyme overgelegd. Het door hem genoten inkomen is onjuist vastgesteld.
4.1. De Raad overweegt met betrekking tot de medische kant van de zaak als volgt.
4.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de FML niet juist is vastgesteld. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat rekening is gehouden met informatie van de behandelend revalidatiearts. Deze heeft op 2 juli 2008 geconcludeerd dat sprake is van subjectief verminderde sensibiliteit van het linkeronderbeen en bewegingssturingsstoornis. Er is sprake van angst en terughoudendheid wat betreft lopen. Ook in hoger beroep heeft appellant niet aannemelijk gemaakt bijvoorbeeld door het overleggen van medische verklaringen dat hij op 3 november 2008 meer beperkingen had dan wel dat hij beperkingen had als gevolg van de ziekte van Lyme. De algemene informatie van de Nederlandse Vereniging voor Lymepatiënten is daarvoor onvoldoende.
5.1. Met betrekking tot de stelling van appellant dat zijn inkomen niet juist is vastgesteld overweegt de Raad dat uit de in hoger beroep overgelegde informatie van de notaris, met name een tweetal emailberichten van 17 januari 2013 aan de bezwaararbeidsdeskundige, de akte van overdracht van aandelen aan Trulus B.V. en het register van aandeelhouders, valt op te maken dat appellant op het moment dat hij in 2000 opnieuw arbeidsongeschikt werd niet beschikte over de meerderheid van de aandelen in Verzekerd Spaarplan Nederland BV (VSN BV). Appellant heeft bij de oprichting op 30 maart 1998 400 aandelen van f 100,- verkregen. Op 29 april 1999 heeft Trulus BV 280 aandelen van f 100,- verkregen, zodat appellant 120 aandelen van f 100,- overhield. De Raad leidt, hoewel in het Register van aandeelhouders en de akte van overdracht van aandelen door appellant aan Trulus B.V. de aantallen aan de orde zijnde aandelen kennelijk niet steeds juist zijn vermeld, uit de vermelding per 30 maart 1998 van het maatschappelijk kapitaal (f 200.000,-) en het geplaatst kapitaal (f 40.000,-) in dat register, af dat een verdeling van het aantal aandelen, zoals de bezwaararbeidsdeskundige in een reactie van 21 januari 2013 blijft voorstaan, niet in de rede ligt. Op basis van deze stukken is het Uwv er bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WAO ten onrechte van uit gegaan dat appellant op genoemde datum is aan te merken als directeur/grootaandeelhouder.
5.2. Overweging 5.1 betekent dat de arbeidskundige kant van het bestreden besluit onvoldoende onderbouwd is.
5.3. De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:80a en 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv op te dragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen en de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw te berekenen, ervan uitgaande dat appellant op 20 juni 2000 niet de meerderheid van de aandelen van VSN BV had. Daartoe zal een termijn worden gesteld.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen twee maanden na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en M.S.E. Wuffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2013.