ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8618

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-6611 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het Uwv inzake arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, A. te B., had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 12 november 2010, waarin hem werd meegedeeld dat hij geen uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen zou ontvangen. Dit besluit was gebaseerd op de constatering dat appellant niet voldeed aan de voorwaarde van een arbeidsongeschiktheid van 25% of meer.

Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat appellant zijn bezwaarschrift pas op 27 december 2010 had ingediend, terwijl de bezwaartermijn op 24 december 2010 eindigde. Appellant had aangevoerd dat hij door weersomstandigheden niet in staat was om het bezwaar tijdig in te dienen, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden voor zijn risico kwamen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant niet met voldoende bewijs had aangetoond dat hij gedurende de bezwaartermijn niet in staat was om het bezwaarschrift in te dienen. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

11/6611 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 september 2011, 11/1102 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 24 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.F.J. Goossens, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Goossens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 12 november 2010 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat over de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2009 geen uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt uitbetaald, omdat er eerst recht bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 25% of meer.
1.2. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 november 2010 is bij besluit van 26 januari 2011 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat vaststaat dat appellant het bezwaarschrift op 27 december 2010 persoonlijk heeft afgeleverd bij het Uwv en dat het bezwaarschrift dus na het einde van de termijn is ontvangen. Appellant heeft tot het laatste moment gewacht met het indienen van zijn bezwaarschrift. Dat appellant - onder meer - door weersomstandigheden het bezwaar niet op 24 december 2010 (de laatste dag van de bezwaartermijn) heeft kunnen indienen, dient volgens de rechtbank voor zijn risico te komen.
3.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2. Niet in geschil is dat appellant zijn bezwaar tegen het besluit van 12 november 2010 na afloop van de in de artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van zes weken heeft ingediend. Ter beoordeling staat de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar was.
3.3. In artikel 6:11 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.4. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De door appellant in hoger beroep aangevoerde gronden vormen goeddeels een herhaling van de gronden in beroep en leveren geen aanknopingspunten op om te komen tot een ander oordeel. Daarbij wordt nog opgemerkt dat appellant niet met stukken heeft onderbouwd dat hij gedurende de gehele bezwaartermijn buiten staat is geweest om een bezwaarschrift in te (laten) dienen. Uit het vorenstaande volgt dat het Uwv op goede gronden het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 november 2010 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Hetgeen onder 3.2 tot en met 3.4 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2013.
(getekend) van den Corput
(getekend) G.J. van Gendt
QH