ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8469
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verhoging WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die een verhoging van zijn WAO-uitkering verzoekt. Appellant ontvangt sinds 26 februari 2001 een WAO-uitkering, die oorspronkelijk was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling in 2006 werd deze echter verlaagd naar 35 tot 45% op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheid per 1 november 2007 is toegenomen, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen nieuwe medische gronden zijn aangevoerd die de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen ondermijnen.
De Raad bevestigt dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts de medische situatie van appellant correct hebben beoordeeld. De rapportages van de verzekeringsartsen geven aan dat er geen toename van beperkingen is vastgesteld ten opzichte van de situatie in 2006. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft deze beslissing. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de eerdere oordelen van de verzekeringsartsen.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, met G.J. van Gendt als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 april 2013.