1.1. Appellante heeft vanaf 15 juni 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Na een herbeoordeling in 2007, waarbij verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is verricht, is bij besluit van 11 september 2007 de WAO-uitkering van appellante per 11 november 2007 ingetrokken omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg.
1.2. Vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving, heeft appellante zich op 18 juni 2008 ziek gemeld vanwege hoofdpijn, dubbelzien, vergeetachtigheid, duizeligheid, buikklachten en klachten van het bewegingsapparaat. Aansluitend is haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.3. Op 13 maart 2010 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat kader heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Verzekeringsarts N.K.M. van der Plas is in zijn rapportage van 25 mei 2010 tot de conclusie gekomen dat de medische beperkingen van appellante niet zijn toegenomen ten opzichte van de situatie in 2007 en heeft haar belastbaarheid vastgelegd in een FML van 26 mei 2010. In het kader van de beoordeling van appellantes ZW-uitkering is zij op 14 juni 2010 op het spreekuur gezien door stafverzekeringsarts P.C.B.W. van de Pol die in zijn rapportage van 15 juni 2010 heeft geconcludeerd dat appellante op 14 juni 2010 niet arbeidsongeschikt was in de zin van de ZW.
1.4. Bij besluit van 14 juni 2010 is appellantes ZW-uitkering met ingang van 14 juni 2010 beëindigd. Bij besluit van 16 juni 2010 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij vanaf 16 juni 2010 geen WIA-uitkering kan krijgen omdat zij vóór het einde van de wachttijd van 104 weken hersteld is verklaard. Appellante heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 september 2010 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 14 juni 2010 gegrond verklaard, de ingangsdatum van de beëindiging ZW-uitkering gewijzigd in 15 juni 2010 en het bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2010 ongegrond verklaard. Aan het besluit van 1 september 2010 liggen de rapportages van bezwaarverzekeringsarts A.J. Hoffman van 11 augustus 2010 en bezwaararbeidsdeskundige R.E.T. Peters van 17 augustus 2010 ten grondslag.
1.5. Bij uitspraak van 24 januari 2011 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 1 september 2010 gegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe allereerst vastgesteld dat er sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank heeft derhalve geen aanleiding gezien de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen voor onjuist te houden en heeft doorslaggevende betekenis toegekend aan de rapportages van deze artsen. Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige ter toetsing van de passendheid van de geduide functies gebruik heeft gemaakt van de FML van de stafverzekeringsarts van 26 mei 2010. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 11 augustus 2010 voor appellante echter aanvullende beperkingen aan de orde geacht. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de vereiste motivering, waaruit zou moeten blijken of bij de geduide functies geen sprake is van een te grote belasting, ten aanzien van de door de bezwaarverzekeringsarts (aanvullend) gestelde beperkingen ontbreekt. De rechtbank heeft het besluit van 1 september 2010 vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit neemt, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.6. Bij besluit van 4 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij in staat moet worden geacht de (resterende) functie van telefoniste/receptioniste te verrichten, zodat zij onveranderd per 15 juni 2010 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering en dat zij bijgevolg eveneens onveranderd de wachttijd van 104 weken voor het ontstaan van het recht op WIA-uitkering niet heeft volbracht zodat op goede gronden is besloten een WIA-uitkering aan appellante te weigeren. Met deze gewijzigde motivering is het bezwaar van appellante gericht tegen het besluit van 14 juni 2010 opnieuw gegrond verklaard gelet op de gewijzigde datum van beëindiging van de ZW-uitkering en is het bezwaar gericht tegen het besluit van 16 juni 2010 opnieuw ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Peters van 1 februari 2011 ten grondslag.