ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8346
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem van 8 september 2011. De appellant, A. te B., had een WAO-uitkering aangevraagd, waarbij hij stelde vanaf september 1994 arbeidsongeschikt te zijn. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag echter geweigerd, omdat er volgens hen geen periode kon worden aangetoond waarin de appellant 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest. De rechtbank heeft deze weigering bevestigd, wat de appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
Tijdens de zitting heeft de Raad vastgesteld dat de informatie die door de GGZ centraal op 21 november 2012 was verstrekt, onvoldoende was om de aard, omvang en duur van de eventuele beperkingen van de appellant vast te stellen. Bovendien was er geen bewijs over de arbeidsongeschiktheid van de appellant in de jaren na 1994 tot 2002, waardoor het onmogelijk was om te concluderen dat er sprake was van langdurige arbeidsongeschiktheid.
De Raad heeft het verzoek van de appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen objectieve gegevens beschikbaar waren uit 1994 die de beperkingen van de appellant konden onderbouwen. De Raad erkende de moeilijke bewijsrechtelijke positie van de appellant, maar concludeerde dat op basis van de beschikbare gegevens geen ander oordeel kon worden geveld dan dat van de rechtbank. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken.