ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8346

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/6116 WAO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem van 8 september 2011. De appellant, A. te B., had een WAO-uitkering aangevraagd, waarbij hij stelde vanaf september 1994 arbeidsongeschikt te zijn. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag echter geweigerd, omdat er volgens hen geen periode kon worden aangetoond waarin de appellant 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest. De rechtbank heeft deze weigering bevestigd, wat de appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

Tijdens de zitting heeft de Raad vastgesteld dat de informatie die door de GGZ centraal op 21 november 2012 was verstrekt, onvoldoende was om de aard, omvang en duur van de eventuele beperkingen van de appellant vast te stellen. Bovendien was er geen bewijs over de arbeidsongeschiktheid van de appellant in de jaren na 1994 tot 2002, waardoor het onmogelijk was om te concluderen dat er sprake was van langdurige arbeidsongeschiktheid.

De Raad heeft het verzoek van de appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen objectieve gegevens beschikbaar waren uit 1994 die de beperkingen van de appellant konden onderbouwen. De Raad erkende de moeilijke bewijsrechtelijke positie van de appellant, maar concludeerde dat op basis van de beschikbare gegevens geen ander oordeel kon worden geveld dan dat van de rechtbank. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

11/6116 WAO-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 september 2011, 11/911 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: G.J. van Gendt
Ter zitting zijn verschenen: Appellant in persoon. Namens het Uwv is verschenen
mr. P.J. Reith.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Appellant heeft op 3 januari 2010 een arbeidsongeschiktheidsuitkering aangevraagd. Hij heeft hierbij aangegeven vanaf september 1994 arbeidsongeschikt te zijn. Het Uwv heeft geweigerd hem een WAO-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er vanaf september 1994 geen periode is aan te wijzen waarin appellant 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
2.1. De Raad oordeelt dat de rechtbank dit met juistheid heeft overwogen. De brief van GGZ centraal van 21 november 2012 geeft onvoldoende informatie over de aard, omvang en duur van eventuele beperkingen. Ook over de jaren erna tot 2002 is niets bekend, zodat er, ook al zou er in 1994 arbeidsongeschiktheid zijn geweest, niets over de duur ervan gezegd kan worden.
2.2. Appellant heeft ter zitting de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen. Dit verzoek wordt niet ingewilligd. Een deskundige heeft evenmin de beschikking over objectieve gegevens uit 1994 en kan dan ook niets zeggen over de beperkingen van appellant in die periode.
2.3. De Raad begrijpt dat appellant in een zeer moeilijke bewijsrechtelijke positie verkeert, maar kan op basis van de aanwezige gegevens niet komen tot een ander oordeel dan de rechtbank, zoals is weergegeven in de aangevallen uitspraak.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) G.J. van Gendt (getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
NW