ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8343
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het bezwaar tegen studiefinanciering en terugbetalingsverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Zutphen. De zaak betreft een bezwaar van appellante, A. te B., tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin haar werd meegedeeld dat zij een schuld had van € 883,27 en dat zij maandelijks € 45,41 moest aflossen. Appellante had eerder een BBL-diploma behaald en meende dat dit zou leiden tot het vervallen van haar terugbetalingsverplichting. De Minister had haar bezwaar echter niet-ontvankelijk verklaard, wat door de rechtbank werd bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Minister het bezwaar van appellante ten onrechte ontvankelijk had geacht. Het bezwaar was gericht tegen de schuld en het besluit van 6 februari 2012 was in wezen een herhaling van een eerder besluit van 6 maart 2010. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond. Het bestreden besluit van de Minister werd vernietigd en het bezwaar tegen het besluit van 6 februari 2012 werd alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad benadrukte dat de Wet studiefinanciering 2000 geen mogelijkheid biedt om de prestatiebeurs om te zetten in een gift, gezien het feit dat appellante een beurs had ontvangen voor een opleiding op niveau 3, terwijl zij een diploma had behaald op niveau 2. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 20,= en moest het gestorte recht van € 146,= aan appellante worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.