ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-2829 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van intrekking WAO-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het verzoek van appellant om terug te komen van de intrekking van zijn WAO-uitkering is afgewezen. Appellant, die sinds 2 september 1991 arbeidsongeschikt is, had een WAO-uitkering ontvangen die in 2000 werd ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen. Appellant heeft in 2008 en 2011 verzoeken ingediend om terug te komen van de intrekking, maar het Uwv heeft deze verzoeken afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat de door appellant aangevoerde argumenten niet als nieuwe feiten of omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De uitspraak van het Medisch Tuchtcollege en de psychiatrische rapportage van D. el Amraoui worden niet als nieuw bewijs beschouwd. De Raad stelt vast dat appellant in hoger beroep slechts herhaalt wat hij eerder heeft aangevoerd, en dat de evidente onjuistheid van het oorspronkelijke besluit geen rol speelt in de beoordeling van de terugkomingsverzoeken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/2829 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2012, 11/3728 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 april 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M. van den Brom, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onderzoek ter zitting, gevoegd met het onderzoek in de zaak met registratienummer 11/3502 WAO, heeft plaatsgevonden op 1 maart 2013. Appellant was vertegenwoordigd door mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, en het Uwv door mr. M. Sluijs.
Na sluiting van het onderzoek zijn de zaken gesplitst, waarna heden in elke van beide zaken afzonderlijk uitspraak wordt gedaan.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, destijds werkzaam als uitbener, is op 2 september 1991 voor dat werk uitgevallen wegens diverse klachten. In verband hiermee is hem, nadat de wachttijd van 52 weken is voltooid, een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 26 mei 2000 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 25 maart 2000 ingetrokken omdat de arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van die dag was afgenomen naar minder dan 15%. Bij besluit op bezwaar van 14 december 2001 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 maart 2000 ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen geen beroep ingesteld zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
1.3. Bij brief van 6 maart 2006 is het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit waarbij zijn uitkering is ingetrokken. Appellant heeft daarbij aangegeven dat hij, sinds de intrekking van de WAO-uitkering, arbeidsongeschikt is gebleven en dat zijn gezondheid nadien is verslechterd. Voor zijn klachten staat hij onder behandeling van een arts. Door zijn ziekte is hij niet in staat geweest arbeid te verrichten waardoor hij geen inkomsten heeft.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is, heeft appellant diverse medische verklaringen overgelegd.
1.4. Bij besluit van 25 januari 2008, in bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 28 juli 2011, heeft het Uwv met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek van appellant afgewezen. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden die ertoe nopen om terug te komen van het besluit van 26 mei 2000.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard aangezien niet gebleken is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan het Uwv zou moeten terugkomen van het besluit van 26 mei 2000. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat een uitspraak van het Medisch Tuchtcollege van 28 juni 2005 waarnaar appellant heeft verwezen ter onderbouwing van het standpunt dat het besluit van 26 mei 2000 niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, geen nieuw feit of veranderde omstandigheid vormt als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Evenmin is het, op basis van voormelde uitspraak van het Medisch Tuchtcollege door het Uwv nadien ontwikkelde Stappenplan voor WAO-beoordelingen voor in het buitenland wonende verzekerden, als novum aan te merken. De psychiatrische rapportage van D. el Amraoui van 27 april 2009, waarop appellant zijn volledige arbeidsongeschiktheid stoelt, ziet niet op de schatting per 25 maart 2000 en is ook niet aan te merken als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid.
3.1. De Raad stelt vast dat hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd een herhaling vormt van hetgeen hij eerder in de procedure naar voren heeft gebracht.
3.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat hetgeen appellant naar voren heeft gebracht niet kan gelden als te dezen relevant te achten nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De Raad kan zich volledig vinden in hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak daarover heeft overwogen en geoordeeld. Ook de grond dat het besluit van 26 mei 2000 volgens appellant evident onjuist is, treft geen doel. Het is vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 4 december 2003, LJN AN9805) dat de evidente of kennelijke onjuistheid van het oorspronkelijke besluit op zichzelf in het kader van de vraag of een bestuursorgaan van een eerder genomen besluit dient terug te komen, geen beslissende rol speelt. Aan de ter zitting aangevoerde stelling dat appellant het besluit op bezwaar van 14 december 2001, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 26 mei 2000 ongegrond is verklaard, nooit heeft ontvangen, gaat de Raad reeds hierom voorbij omdat niet gebleken is dat tegen dit besluit, nadat dit bij gelegenheid van deze procedure aan appellant bekend is geworden, alsnog beroep is ingesteld.
3.3. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. Baas
JvC