ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7977

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-3502 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WAO-uitkering wegens onvoldoende bewijs van toegenomen arbeidsongeschiktheid na 31 januari 2001

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een WAO-uitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De aanvraag was ingediend door een betrokkene die stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid na 31 januari 2001 was toegenomen. De rechtbank had eerder het besluit van het Uwv vernietigd, omdat zij vond dat het besluit niet zorgvuldig was gemotiveerd en er sprake was van inconsistenties in de medische rapporten. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv wel degelijk berust op een voldoende zorgvuldige en deugdelijk gemotiveerde medische grondslag. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene na de genoemde datum was toegenomen. De Raad verwees naar de rapporten van de bezwaarverzekeringsartsen, die de medische situatie van de betrokkene grondig hadden beoordeeld en geen aanwijzingen vonden voor een verslechtering van zijn toestand. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordeling in zaken van arbeidsongeschiktheid en de rol van de bezwaarverzekeringsartsen in dit proces.

Uitspraak

11/3502 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2011, 09/6060 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [plaatsnaam], Marokko (betrokkene)
Datum uitspraak: 19 april 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. E.M. van den Brom, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Onderzoek ter zitting, gevoegd met het onderzoek in de zaak met registratienummer 12/2829 WAO, heeft plaatsgevonden op 1 maart 2013. Appellant was vertegenwoordigd door mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, en het Uwv door mr. M. Sluijs.
Na sluiting van het onderzoek zijn de zaken gesplitst, waarna heden in elk van beide zaken afzonderlijk uitspraak wordt gedaan.
OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
2.1. Betrokkene heeft op 6 maart 2006, aangevuld bij brief van 31 januari 2008, een aanvraag om uitkering gedaan op grond van artikel 43a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vanwege sedert 31 januari 2001 toegenomen beperkingen die volgens appellant tot volledige arbeidsongeschiktheid hebben geleid.
Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft betrokkene medische informatie uit de behandelend sector overgelegd, waaronder brieven van diverse data van neuropsychiater A. el Hamdouchi, betrekking hebbend op de jaren 2000 tot en met 2004. Op verzoek van de verzekeringsarts heeft in Casablanca op 27 april 2009 een psychiatrische expertise plaatsgevonden door psychiater D. el Amraoui. Daarna is op 25 mei 2009 een MN 213-formulier door CNSS-arts A. Tahri ingevuld. Op basis van deze medische gegevens heeft verzekeringsarts J. van Oort bij rapport van 20 juli 2009 geconcludeerd dat per 31 januari 2001 de medische situatie van betrokkene niet slechter was dan ten opzichte van
25 maart 2000, de datum waarop de WAO-uitkering van betrokkene is ingetrokken. Volgens de verzekeringsarts was het niet mogelijk te bevestigen dat per 31 januari 2001 daadwerkelijk sprake was van een duurzame toename van beperkingen. Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen, omdat niet gebleken is dat de arbeidsongeschiktheid na 31 januari 2001 is toegenomen.
2.2. Na bezwaar tegen het besluit van 13 augustus 2009 heeft bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek in haar rapport van 17 november 2009 uiteengezet dat er geen argumenten zijn om af te wijken van het door de verzekeringsarts ingenomen standpunt. De bezwaarverzekeringsarts stelt dat geen van de, vanaf het jaar 2000, overgelegde medische stukken alsmede de gegevens vanaf het jaar 1996, blijk geeft van een wezenlijk ander medisch toestandsbeeld. Evenmin is gebleken van een evidente verslechtering van somatische aandoeningen. Bij besluit van 21 december 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de rapporten van psychiater D. el Amraoui en CBSS-arts Tahri onhelder, onvoldoende consistent en innerlijk tegenstrijdig zijn nu daarin zowel gesproken wordt van een toestand waarin geen benutbare mogelijkheden meer zouden bestaan alsook van een toestand waarbij geen sprake is van verergering dan wel verbetering. De bezwaarverzekeringsarts had niet zonder nader onderzoek haar conclusie op de voorhanden zijnde gegevens kunnen baseren. In de opdracht tot het nemen van een nieuw besluit heeft de rechtbank aangegeven dat appellant nadere informatie bij CNSS-arts Tahri, psychiater El Amraoui en de behandelend psychiater El Hamdouchi, dient te vragen om duidelijkheid te verkrijgen of het toestandsbeeld op 31 januari 2001, dan wel over de periode van 25 maart 2000 tot 25 maart 2005, is verslechterd.
4. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Betoogd is dat appellant een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld. Aan psychiater El Amraoui is door de bezwaarverzekeringsarts expliciet de vraag voorgelegd of per 31 januari 2001 sprake is van toegenomen beperkingen. Met de conclusie uit deze psychiatrische expertise in samenhang met de door betrokkene overgelegde informatie van behandelend psychiater El Hamdouchi alsmede de medische gegevens die reeds bekend zijn vanuit de eerdere WAO-beoordelingen, waren er voldoende gegevens aanwezig om het standpunt in het bestreden besluit te onderbouwen. In hoger beroep heeft bezwaarverzekeringsarts Koek bij rapporten van 22 juni 2011 en 8 augustus 2011 nader toegelicht dat rekening is gehouden met alle bekende verklaringen vanaf 1996 en vanaf het minder verre verleden, met de beschreven klachten en diagnoses alsmede met de behandelingen. Er zijn geen elementen die duiden op een verslechtering van het medisch beeld van betrokkene.
5.1. Met het Uwv, en anders dan de rechtbank, is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit berust op een voldoende zorgvuldige en deugdelijk gemotiveerde medische grondslag. Dat sprake zou zijn van tegenstrijdigheid en inconsistentie, zoals overwogen door de rechtbank, onderschrijft de Raad niet. Noch uit de psychiatrische expertise noch uit het
MN 213-formulier ingevuld door CNSS-arts Tahri valt af te leiden dat sprake zou zijn van geen benutbare mogelijkheden per 31 januari 2001. Psychiater El Amraoui heeft gelet op de vraagstelling van appellant specifiek de situatie per 31 januari 2001 beoordeeld. Het MN 213-formulier, opgesteld door CNSS-arts Tahri, lijkt niet te zien op 31 januari 2001 maar veeleer op een beeld tijdens het onderzoek in mei 2009. Uitgaande van de conclusies van de psychiatrische expertise in samenhang met de overige medische gegevens in het dossier, zijn er onvoldoende aanknopingspunten om de uitgebreide en inzichtelijke motivering in het rapporten van 20 juli 2009, 17 november 2009, 25 augustus 2010 en 22 juni 2011 van de (bezwaar)verzekeringsartsen Van Oort en Koek, voor onjuist te houden.
5.2. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 21 december 2009 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. Baas
JvC