12/1549 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
8 februari 2012, 11/4378 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 17 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W.M. Lenting, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
[Naam werkgever] (werkgever), heeft zich als derde belanghebbende in de procedure gesteld en een schriftelijke uiteenzetting ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 januari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lenting. Het Uwv heeft zich met kennisgeving niet laten vertegenwoordigen. Namens werkgever is verschenen [B.], bijgestaan door mr. W. Brussee, advocaat. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Raad het onderzoek ter zitting geschorst.
Vervolgens heeft het Uwv, onder toezending van een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 17 januari 2013, gereageerd op het namens appellante nader ingebrachte rapport van 20 april 2012 van neuropsycholoog P.J.J. van der Werff.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven nader onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.
1.1. Appellante was werkzaam als onderwijsassistente toen zij op 10 oktober 2007 uitviel voor haar werk vanwege onder meer hoofdpijn, nek- en armklachten. Bij besluit van 30 oktober 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat appellante met ingang van 7 december 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 16 februari 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 24 november 2010 het tegen het besluit van 16 februari 2010 ingestelde beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad bij uitspraak van 10 februari 2012, 10/6942, LJN BV3682, die uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2. Vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet heeft appellante zich ziek gemeld met toegenomen klachten. Met ingang van 19 november 2010 is haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 16 december 2010 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante met ingang van 20 december 2010 beëindigd. Het tegen dat besluit door appellante gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 april 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellante weer geschikt is voor de functies, die geselecteerd zijn bij de schatting in het kader van de Wet WIA met ingang van 7 december 2009.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig of de uitkomst ervan onjuist is. Op de door appellante in beroep overgelegde stukken van de oogarts van 8 augustus 2011 en de neuroloog van 16 augustus 2011 is door de bezwaarverzekeringsarts gereageerd in zijn rapporten van 9 en 22 september 2011. Afdoende en gemotiveerd is uiteengezet waarom deze informatie de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding heeft gegeven om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
3.1. In hoger beroep heeft appellante herhaald wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Vanwege haar fysieke klachten en visusproblemen, die reeds bestonden op de datum in geding, is zij ongeschikt om een van de aan de schatting per 7 december 2009 ten grondslag liggende functies te vervullen.
3.2. Het Uwv en werkgever hebben verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het wettelijk kader verwijst de Raad naar rechtsoverweging 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2. Hetgeen appellante heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel gelegde overwegingen niet te onderschrijven.
4.3. Ook in hoger beroep heeft appellante haar standpunt met betrekking tot haar fysieke klachten niet onderbouwd met objectief-medische gegevens waaruit kan worden afgeleid dat de medische toestand van appellante rond de datum in geding zodanig is gewijzigd dat zij niet meer in staat kan worden geacht om de functies te vervullen, die geselecteerd zijn bij de schatting in het kader van de Wet WIA per 7 december 2009. Met betrekking tot het door appellante overgelegde rapport van 20 april 2012 van neuropsycholoog Van der Werff heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 17 januari 2013 erop gewezen dat resultaten van een neuropsychologisch onderzoek pas iets zeggen als er sprake is van een onderliggende (neurologische) afwijking/stoornis en deze ontbreekt in het onderhavige geval. De bezwaarverzekeringsarts concludeert dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. In navolging van het Uwv onderschrijft de Raad de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts. Het is vaste rechtspraak van de Raad, onder meer de uitspraak van 9 januari 2009, LJN BG9847, dat bij een neuropsychologisch onderzoek cognitieve tekorten kunnen worden vastgesteld, maar dat deze wel in een medisch-specialistisch rapport dienen te zijn herleid naar medisch vastgestelde stoornissen. Nu de eindconclusie van Van de Werf, dat bij onderzoek naar de cognitieve functies van appellante ernstige stoornissen aanwezig waren, geen steun vinden in een medisch-specialistisch rapport, waaruit is af te leiden dat de vastgestelde cognitieve tekorten zijn terug te voeren op medisch vastgestelde stoornissen, kan niet worden gezegd dat appellante op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, ongeschikt moet worden geacht om de werkzaamheden in de geselecteerde functies te verrichten.
4.4. Met betrekking tot de aangevoerde oogklachten onderschrijft de Raad de conclusie van het Uwv dat gelet op de visie van de bezwaarverzekeringsarts, verwoord in diens rapport van 9 september 2011, deze klachten per de datum in geding niet zodanig waren dat appellante als gevolg daarvan ongeschikt was de werkzaamheden in de geselecteerde functies uit te voeren.
4.5. Hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput