ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7092
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C. Bruning
- E.J. Govaers
- K. Wentholt
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en medisch onderzoek door verzekeringsartsen
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die tot 10 januari 2007 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant meldde een verslechtering van zijn gezondheid per 14 december 2007, waarna het Uwv hem opnieuw een WAO-uitkering toekende. De intrekking van deze uitkering per 16 februari 2010 werd gehandhaafd in een herziene beslissing op bezwaar van 4 mei 2011. De rechtbank Haarlem verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging.
Appellant stelde dat de intrekking onterecht was, gezien zijn bloeddrukklachten die na de intrekking optraden. Hij betoogde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn zwakbegaafdheid bij de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er zorgvuldig medisch onderzoek was verricht door de verzekeringsartsen. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat de medische beperkingen van appellant waren onderschat en dat de rapportages van de (bezwaar)arbeidsdeskundigen voldoende inzichtelijk waren.
De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies, met uitzondering van de functie van sorteerder, geschikt waren voor appellant, rekening houdend met zijn opleidingsniveau en taalvaardigheid. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de toekenning van de ZW-uitkering per 29 maart 2010 niet betekende dat het oordeel van het Uwv onjuist was. Het hoger beroep van appellant werd verworpen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.