ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7092

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/96 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medisch onderzoek door verzekeringsartsen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die tot 10 januari 2007 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant meldde een verslechtering van zijn gezondheid per 14 december 2007, waarna het Uwv hem opnieuw een WAO-uitkering toekende. De intrekking van deze uitkering per 16 februari 2010 werd gehandhaafd in een herziene beslissing op bezwaar van 4 mei 2011. De rechtbank Haarlem verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging.

Appellant stelde dat de intrekking onterecht was, gezien zijn bloeddrukklachten die na de intrekking optraden. Hij betoogde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn zwakbegaafdheid bij de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er zorgvuldig medisch onderzoek was verricht door de verzekeringsartsen. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat de medische beperkingen van appellant waren onderschat en dat de rapportages van de (bezwaar)arbeidsdeskundigen voldoende inzichtelijk waren.

De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies, met uitzondering van de functie van sorteerder, geschikt waren voor appellant, rekening houdend met zijn opleidingsniveau en taalvaardigheid. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de toekenning van de ZW-uitkering per 29 maart 2010 niet betekende dat het oordeel van het Uwv onjuist was. Het hoger beroep van appellant werd verworpen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

12/96 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 november 2011, 10/4292 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 april 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.F.M. Raaijmakers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingediend waarop door het Uwv schriftelijk is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2013. Namens appellant is mr. Raaijmakers verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft tot 10 januari 2007 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hij heeft bij het Uwv melding gemaakt van een verslechterde gezondheid per 14 december 2007. Het Uwv heeft appellant na een wachttijd van vier weken met ingang van 11 januari 2008 een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% toegekend. De intrekking van de WAO-uitkering met ingang van 16 februari 2010 is bij een herziene beslissing op bezwaar van 4 mei 2011 (bestreden besluit) gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de intrekking van zijn WAO-uitkering met ingang van 16 februari 2010 onterecht is geweest gelet op de bloeddrukklachten die spoedig na die datum zijn opgetreden. De ziekmelding van 29 maart 2010 en de daarop volgende toekenning van een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per die datum hadden voor het Uwv dan ook aanleiding moeten geven tot heropening van zijn WAO-uitkering. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant voorts gesteld dat het Uwv bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat appellant zwakbegaafd is.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt vast dat uitsluitend in geschil is het oordeel van de rechtbank over de intrekking van de WAO-uitkering van appellant met ingang van 16 februari 2010. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen valt de vraag omtrent het al dan niet heropenen van de WAO-uitkering met ingang van een datum gelegen na 16 februari 2010 buiten de omvang van dit geding.
4.2. Terecht en op basis van een juiste motivering heeft de rechtbank geconcludeerd dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen en dat er op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Uit de diverse rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen blijkt dat de hypertensie (hoge bloeddruk) van appellant is onderkend, waarbij tevens is vastgesteld dat deze adequaat wordt behandeld gelet op de voorgeschreven medicatie. Dat sprake is van een stabiele situatie met normale bloeddrukwaarden wordt bovendien bevestigd door de behandelend internist-nefroloog van appellant in diens brieven van 17 november 2009 en 28 januari 2011. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de toekenning van de ZW-uitkering per 29 maart 2010 niet betekent dat het oordeel van het Uwv ten aanzien van de datum geding onjuist is.
4.3. De in hoger beroep door appellant overgelegde stukken hebben de Raad evenmin doen twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De Raad onderschrijft het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Versteeg, zoals neergelegd in het rapport van 28 december 2012, dat vorenbedoelde stukken geen aanleiding geven om het eerdere medische oordeel te herzien.
4.4. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat in de rapportages van de (bezwaar)arbeidsdeskundige alle signaleringen van mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies zijn voorzien van een voldoende inzichtelijke en toetsbare motivering en dat in deze functies geen ontoelaatbare overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant voorkomen. Daarbij merkt de Raad op dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de functie van sorteerder niet aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd maar dat er voldoende functies resteren om de schatting te kunnen dragen. Uit de genoemde rapportages volgt dat met de beperkte intelligentie van appellant en zijn gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal uitdrukkelijk rekening is gehouden. De geselecteerde functies betreffen ongeschoold werk dat geen hoge eisen stelt aan de Nederlandse taal. De Raad ziet met de (bezwaar)arbeidsdeskundige en onder verwijzing naar artikel 9, aanhef en onder a, van het geldende Schattingsbesluit dan ook geen reden om de geselecteerde functies - met uitzondering van die van sorteerder - niet geschikt te achten voor appellant gelet op het opleidingsniveau of de Nederlandse taalvaardigheid.
4.5. Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J. Govaers en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan
QH