ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7048

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/4925 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over korting op Wuv-uitkering in verband met Wiedergutmachung

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, dat betrekking heeft op de korting van de Wiedergutmachung op haar Wuv-uitkering. Appellante, geboren in 1937 en erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), ontving een periodieke uitkering op basis van deze wet, maar ook een Duitse uitkering op grond van het Bundesentschädigungsgesetz, de Wiedergutmachung. De korting op de Wuv-uitkering was het onderwerp van geschil, waarbij appellante stelde dat de korting onterecht was en dat zij recht had op een volledige uitkering zonder korting van de Wiedergutmachung.

Het proces begon met een verzoek van appellante aan verweerder op 19 september 2011, waarin zij vroeg om duidelijkheid over de gevolgen van het afzien van de Wiedergutmachung voor haar Wuv-uitkering. Verweerder bevestigde op 6 december 2011 dat het afzien van de Wiedergutmachung geen gevolgen zou hebben voor de korting. De Centrale Raad van Beroep heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat de Wiedergutmachung als 'overige inkomsten' moet worden beschouwd en dat deze in mindering moet worden gebracht op de Wuv-uitkering.

De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de wetgeving dwingendrechtelijk is en dat verweerder geen andere beslissing kon nemen dan hij heeft gedaan. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de korting op de Wuv-uitkering gehandhaafd blijft, ongeacht de beslissing van appellante om afstand te doen van de Wiedergutmachung. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, met P.J.M. Crombach als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 11 april 2013.

Uitspraak

12/4925 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (Israël) (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 11 april 2013
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 juni 2012, kenmerk BZ01435726 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door drs. E. Neter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren op [in] 1937, is erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Aan haar is een periodieke uitkering op grond van die wet toegekend. Zij ontvangt tevens een periodieke Duitse uitkering op grond van het Bundesentschädigungsgesetz (de zogeheten Wiedergutmachung). Het bedrag van deze uitkering wordt door verweerder in mindering gebracht op de Wuv-uitkering.
1.2. Op 9 december 2010 heeft appellante verzocht om de Wiedergutmachung tot een bedrag van € 270,- uit te sluiten van korting op de Wuv-uitkering. Dit verzoek is afgewezen bij besluit van 11 februari 2011. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Op 19 september 2011 heeft appellante verweerder verzocht om door middel van een voor beroep vatbare beslissing aan te geven of de korting van de Wiedergutmachung (fictief) wordt voortgezet indien appellante deze zou beëindigen en in plaats daarvan een uitkering zou aanvragen uit het zogeheten artikel 2-fonds van de Claims Conference. Bij besluit van
6 december 2011 heeft verweerder bevestigd dat het afzien van de Wiedergutmachung ten gunste van een artikel 2-uitkering van de Claims Conference geen consequenties heeft ten aanzien van de korting.
1.4. Appellante heeft tegen het besluit van 19 september 2011 bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft in beroep aangevoerd dat de reden waarom zij, zo lang zij Wiedergutmachung ontvangt, geen beroep kan doen op het artikel 2-fonds, is gelegen in het feit dat uitkeringen uit dat fonds worden geacht onderdeel van de Wiedergutmachung uit te maken. Zij is daarom van mening dat het desbetreffende deel van de Wiedergutmachung van de korting uitgesloten behoort te worden.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. De Raad heeft al meerdere malen (bijvoorbeeld CRvB 16 december 2010, LJN BO9335) geoordeeld dat de Wiedergutmachung, gelet op het overwegend inkomensvervangende karakter daarvan, als “overige inkomsten” in de zin van artikel 19, eerste lid, onder d, van de Wuv, op de periodieke uitkering ingevolge de Wuv in mindering dient te worden gebracht.
Er is geen reden hierover thans anders te oordelen.
3.2. Artikel 57, eerste lid, van de Wuv, bepaalt dat de uitkeringsgerechtigde gehouden is aanspraken op wettelijke voorzieningen geldend te maken, welke kunnen leiden tot vermindering van de aanspraken op grond van de Wuv. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wuv, wordt de uitkering opnieuw vastgesteld wanneer de uitkeringsgerechtigde geen aanspraak meer kan maken op de betaling uit een bron van inkomsten, tenzij hij het vervallen van die aanspraak heeft bewerkstelligd.
3.3. De genoemde bepalingen zijn dwingendrechtelijk van aard en laten verweerder niet de ruimte anders te beslissen dan is gebeurd. Appellante is dus terecht voorgehouden dat, in geval zij zou besluiten afstand te doen van haar Wiedergutmachung, dit geen gevolgen heeft voor haar Wuv-uitkering en dat de korting in dat geval gehandhaafd blijft. In dat geval zou immers de uitzonderingssituatie aan de orde zijn van het zelf bewerkstelligd hebben van het vervallen van inkomensaanspraken, bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wuv.
3.4. Dat uitkeringen uit het artikel 2-fonds van de Claims Conference, anders dan de Wiedergutmachung, door verweerder niet op de Wuv-uitkering in mindering worden gebracht, staat, wat daarvan verder ook zij, los van al het voorgaande en kan aan de rechtsplicht tot naleving van de genoemde bepalingen niet afdoen. Ter voorlichting aan appellante merkt de Raad nog wel op dat de artikel 2-uitkering, anders dan appellante kennelijk veronderstelt, een andere juridische grondslag kent dan de Wiedergutmachung en niet als onderdeel daarvan is te beschouwen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) P.J.M. Crombach
TM