ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7046

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
07/3121 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een besluit inzake uitkeringen voor vervolgingsslachtoffers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2013 uitspraak gedaan in het geschil tussen de erven van een betrokkene en de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) over de afwijzing van een verzoek om als vervolgde in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De betrokkene had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen, en na zijn overlijden hebben zijn erven de procedure voortgezet. De Raad had eerder het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van griffierecht, maar na verzet van de betrokkene werd het onderzoek heropend.

De Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft ingebracht die niet eerder bekend waren bij de verweerder en die aanleiding zouden geven tot herziening van het eerdere besluit. De door de betrokkene genoemde getuige was niet te traceren en de Raad heeft geconcludeerd dat de eerdere besluitvorming door de verweerder correct was. De Raad heeft de terughoudende toetsing toegepast, zoals vereist bij de beoordeling van de discretionaire bevoegdheid van de verweerder.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van het verzoek om herziening in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

07/3121 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
Partijen:
de erven van [betrokkene] te [woonplaats], Indonesië (appellanten)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 11 april 2013
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010,
Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de voormalige Raadskamer WUV van de PUR.
[betrokkene] (betrokkene) heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
8 maart 2007, kenmerk JZ/W60/2007 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Bij uitspraak van 28 februari 2008 heeft de Raad dit beroep, vanwege het niet betaald zijn van het griffierecht, niet-ontvankelijk verklaard. Betrokkene heeft tegen die uitspraak verzet gedaan.
Op 30 november 2010 is betrokkene overleden. Appellanten hebben de procedure voortgezet. Zij zijn, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, in de gelegenheid gesteld het verschuldigde griffierecht alsnog te voldoen, van welke gelegenheid zij gebruik hebben gemaakt. De Raad heeft vervolgens bij uitspraak van 22 november 2012 het verzet gegrond verklaard, waarna het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2013. Appellanten zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene, geboren in 1934, heeft in mei 2002 een aanvraag ingediend om hem als vervolgde voor een periodieke uitkering ingevolge de Wuv in aanmerking te brengen. Bij besluit van 8 november 2002 is deze aanvraag afgewezen op de grond dat betrokkene niet als vervolgde in de zin van de Wuv kan worden aangemerkt, en voor gelijkstelling met een vervolgde evenmin aanleiding bestaat. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 maart 2003. Bij uitspraak van 22 april 2004, 03/2287 WUV, heeft de Raad het beroep van betrokkene tegen het besluit van 21 maart 2003 ongegrond verklaard.
1.2. Op 21 juni 2006 heeft betrokkene verzocht om herziening van het besluit van 8 november 2002. Dit verzoek is afgewezen bij besluit van 17 oktober 2006, welk besluit na bezwaar bij het bestreden besluit is gehandhaafd.
2. De Raad overweegt het volgende.
2.1. Op grond van artikel 61, tweede lid, van de Wuv is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of betrokkene feiten of omstandigheden heeft ingebracht die aan verweerder bij het nemen van het eerdere besluit niet bekend waren en die dat besluit in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2. Vastgesteld wordt dat zodanige feiten of omstandigheden niet naar voren zijn gebracht. De door betrokkene bij zijn herzieningsverzoek beschreven oorlogservaringen zijn naar aanleiding van zijn eerste aanvraag al door verweerder onderzocht. De daaruit voortgevloeide besluitvorming is door de Raad onderschreven. Over de door betrokkene in bezwaar genoemde getuige met de naam Snijt(s)heuvel of Snijd(s)heuvel zijn geen nadere gegevens ingebracht. Een niettemin door verweerder verricht onderzoek in het eigen cliëntenbestand heeft niets opgeleverd. Ook thans geldt dus nog dat, zoals door de Raad is overwogen in zijn uitspraak van 22 april 2004, noch de identiteit, noch het adres van deze getuige bekend is, zodat het niet mogelijk is langs deze weg nadere inlichtingen te verkrijgen.
2.3. Gezien het voorgaande kan het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan de onder 2.1 genoemde terughoudende toetsing doorstaan. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) P.J.M. Crombach
HD