ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/1502 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verhuis- en inrichtingskosten en huurbijdrage in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2013 uitspraak gedaan in het beroep van appellante tegen het besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante had verzocht om een voorziening voor verhuis- en inrichtingskosten en een huurbijdrage, welke aanvragen waren afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat de toename van psychische klachten van appellante ten opzichte van 2006 niet van dien aard is dat er voldaan wordt aan de criteria voor een medische noodzaak voor de gevraagde voorzieningen. Dit oordeel is gebaseerd op de bevindingen van een geneeskundig adviseur, die in bezwaar zijn bevestigd. De Raad heeft geoordeeld dat de huurbijdrage ook niet medisch noodzakelijk is geacht.

Het procesverloop begon met een beroep van appellante tegen het besluit van 1 februari 2012, waarin haar eerdere aanvragen om voorzieningen werden afgewezen. Tijdens de zitting op 28 februari 2013 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door een medewerker van de Sociale verzekeringsbank. Appellante heeft aangevoerd dat haar oude woning niet toegankelijk was voor haar vrienden, wat leidde tot vereenzaming, en dat haar huidige woning met lift haar psychisch welbevinden heeft verbeterd. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de sociale factoren die appellante aanvoert niet voldoende zijn om de medische noodzaak voor de verhuizing te onderbouwen.

De Raad heeft de voorwaarden voor toekenning van een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten uiteengezet, waarbij een ernstige causale aandoening en een medische noodzaak voor de verhuizing vereist zijn. Aangezien appellante niet heeft aangetoond dat aan deze voorwaarden is voldaan, heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

12/1502 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 11 april 2013
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 februari 2012, kenmerk BZ01367510 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. W.J.A. Vis. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren op [in] 1940, is erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Daarbij is vastgesteld dat haar psychische klachten en psychosomatische rug- en nekklachten als gevolg van de vervolging zijn ontstaan. Haar rug- en gewrichtsklachten zijn niet als vervolgingsgerelateerde aandoeningen aanvaard.
1.2. In 2006 heeft appellante verzocht om een voorziening voor verhuis- en inrichtingskosten en een huurbijdrage in verband met een voorgenomen verhuizing naar [plaatsnaam]. Bij besluit van 26 april 2006, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 november 2006, is dit verzoek afwezen. Appellante heeft geen beroep ingesteld.
1.3. Op 11 mei 2011 heeft appellante opnieuw verzocht om een voorziening voor verhuis- en inrichtingskosten, dit vanwege haar nog steeds aanwezige voornemen om naar [plaatsnaam] te verhuizen. Op 16 juni 2011 heeft zij in verband met dat voornemen tevens opnieuw verzocht om een huurbijdrage. Bij afzonderlijke besluiten van 5 augustus 2011 zijn beide verzoeken afgewezen.
1.4. Appellante heeft tegen de besluiten van 5 augustus 2011 bezwaar gemaakt. Op
1 september 2011 is appellante verhuisd naar [plaatsnaam]. Het bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Wat betreft de huurbijdrage heeft verweerder het standpunt ingenomen dat geen causale medische noodzaak bestaat voor een verhuizing naar een andere woning. Wat betreft de verhuis- en inrichtingskosten meende verweerder dat bedoelde voorziening niet medisch noodzakelijk dan wel medisch sociaal wenselijk is.
2. Appellante heeft in beroep aangevoerd dat haar oude woning op de 2e etage alleen bereikbaar was via een steile en smalle trap. Hoewel zij zelf nog in staat was de woning te bereiken, gold dit niet voor veel van haar vrienden. Daardoor dreigde vereenzaming. Thans woont appellante in een flatwoning die met een lift bereikbaar is. Vrienden kunnen haar weer bezoeken, waardoor haar psychisch welbevinden duidelijk is verbeterd. Appellante heeft een aantal verklaringen van vrienden overgelegd die een en ander bevestigen. Appellante acht het onbegrijpelijk dat verweerder spreekt van het ontbreken van medisch sociale wenselijkheid.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. Naar aanleiding van de aanvragen van appellante is door de geneeskundig adviseur vastgesteld, en deze conclusie is in bezwaar bevestigd, dat de toename van psychische klachten van appellante ten opzichte van 2006 niet van dien aard is dat wordt voldaan aan de criteria voor een medische noodzaak voor een voorziening verhuis- en inrichtingskosten. Gelet daarop is ook de huurbijdrage niet medisch noodzakelijk geacht. Dat de causale aandoeningen van appellante geen medische noodzaak tot haar verhuizing naar [plaatsnaam] opleverden, is door appellante niet weersproken. Er is dus geen reden naar voren gekomen om de genoemde medische bevindingen in twijfel te trekken. Dat betekent dat de voorziening huurbijdrage terecht is afgewezen en dat evenzeer terecht geen vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten is toegekend.
3.2. Voor toekenning van een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten hanteert verweerder de volgende voorwaarde. Er moet sprake zijn van een ernstige causale aandoening die een belangrijke factor is in de noodzaak voor de verhuizing, in combinatie met een medische noodzaak voor verhuizing op grond van niet causale aandoeningen. De door appellante genoemde sociale factoren zijn dus niet toereikend om voor de tegemoetkoming in aanmerking te komen. Appellante heeft bevestigd dat zij op het moment van haar verhuizing nog in staat was om de, op zich lastige, trap van haar oude woning te gebruiken. Dat betekent dat ook een niet-causale medische noodzaak tot de verhuizing niet naar voren is gekomen. Alleen al om die reden is ook de tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten terecht geweigerd.
4. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) P.J.M. Crombach
TM