ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7035

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/302 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid van functies na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, A. te B., tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn recht op een WIA-uitkering. Appellant, die als inpakker werkte, meldde zich op 5 juni 2007 ziek met diverse lichamelijke klachten. Het Uwv concludeerde op basis van een medisch onderzoek dat appellant met ingang van 2 juni 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en verklaarde zijn bezwaar ongegrond. De rechtbank Almelo oordeelde in een tussenuitspraak dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, maar dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde functies geschikt waren voor appellant, rekening houdend met zijn opleidingsniveau.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was. Hij stelde dat er onvoldoende aandacht was voor zijn lichamelijke klachten en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere oordelen van de rechtbank. De door appellant ingediende medische stukken gaven geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De deskundige en de bezwaarverzekeringsarts waren het eens over de psychische beperkingen van appellant, maar de Raad oordeelde dat de functies van productiemedewerker industrie en wikkelaar medisch gezien passend waren.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen tussenuitspraak en uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, aangezien de redelijke termijn niet was overschreden. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier, op 12 april 2013.

Uitspraak

13/302 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Almelo van 27 juni 2012, 09/974 (aangevallen tussenuitspraak), en tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 5 december 2012, 09/974 WIA (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 april 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Smit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 15 maart 2013, waar beide partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als inpakker. Hij heeft zich op 5 juni 2007 ziek gemeld met diverse lichamelijke klachten.
1.2. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 13 maart 2009 vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan omdat appellant met ingang van 2 juni 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 2 september 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Voorafgaand aan een zitting op 16 december 2010 heeft het Uwv antwoord gegeven op diverse vragen van de rechtbank en gereageerd op diverse door appellant ingezonden stukken, waaronder een brief van zijn behandelend psychotherapeut. De rechtbank heeft na de behandeling van het geding op de zitting van 16 december 2010 het onderzoek heropend en een psychiater als deskundige benoemd. De psychiater heeft gerapporteerd dat bij appellant sprake is van concentratieproblemen, voortvloeiend uit een slaapapneu en een posttraumatische stressstoornis en dat appellant daarom ook ’s nachts niet kan werken. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich kunnen vinden in het onderzoek door de psychiater en heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op 30 maart 2012 aangepast, waarbij hij de door de psychiater vastgestelde beperkingen heeft ondergebracht op onderdeel 1.9. In rubriek 2 heeft hij een beperking opgenomen voor conflicthantering. De bezwaararbeidsdeskundige heeft uiteengezet dat met inachtneming van de aangepaste FML de functies productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (Sbc-code 267050) en huishoudelijk medewerker (Sbc-code 111333) geschikt zijn voor appellant.
2.1. In de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geconstateerd dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt, dat op aspect 4.3 van de FML (hand- en vingergebruik) geen sprake is van een ontoelaatbare relativering en dat voldoende is gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van een urenbeperking. Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat de psychische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid in de FML van 30 maart 2012 juist zijn weergegeven. Ook wat betreft de lichamelijke beperkingen heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de aangepaste FML. Over de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank geoordeeld dat zij niet is overtuigd van de geschiktheid van appellant voor zijn maatgevende arbeid. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv in voldoende mate heeft gemotiveerd dat de functies van productiemedewerker industrie en wikkelaar voor appellant geschikt zijn vanuit het oogpunt van belastbaarheid, maar dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze twee functies geschikt zijn voor appellant, rekening houdend met het gevraagde opleidingsniveau. De functie van huishoudelijk medewerker vindt de rechtbank geen passende functie voor appellant. De rechtbank heeft vervolgens met toepassing van artikel 51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv in de gelegenheid gesteld de genoemde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geconstateerd dat het Uwv de genoemde gebreken heeft hersteld en in dat verband het volgende overwogen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft overtuigend uiteengezet dat appellant, gelet op zijn opleidingsniveau 2, beschikt over de vereiste bekwaamheden voor de functies van productiemedewerker industrie en wikkelaar. Verder heeft de bezwaararbeidsdeskundige voldoende toegelicht dat ondanks de signalering, de nieuw geselecteerde functie magazijn, expeditiemedewerker (Sbc-code 111220) passend is voor appellant. Aan de schatting liggen alsnog voldoende functies ten grondslag en afgezet tegen het maatmaninkomen is geen sprake van een verlies aan verdienvermogen.
2.3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten en bepalingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht.
3. In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de medische beoordeling op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Volgens appellant is er te weinig aandacht geweest voor de lichamelijke klachten en is ten onrechte geen urenbeperking wegens de vermoeidheidsklachten aangenomen. Verder heeft appellant aangevoerd dat op de datum in geding wel degelijk sprake was van cognitieve beperkingen en concentratiestoornis. Appellant vindt dat de passendheid van de uiteindelijk geselecteerde functies nog onvoldoende is gemotiveerd. Ten slotte heeft appellant verzocht om een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen de aangevallen tussenuitspraak en tegen het instandlaten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit.
4.2. De rechtbank heeft in de aangevallen tussenuitspraak uitvoerig en overtuigend gemotiveerd dat en waarom naar het oordeel van de rechtbank aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De door appellant in hoger beroep ingezonden medische stukken geven geen aanleiding om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen. De brieven van de huisarts en de KNO-arts bevatten geen nieuwe medische informatie. De door appellant ingezonden brief van zijn behandelend psychotherapeut heeft de rechtbank aanleiding gegeven om appellant te laten onderzoeken door een psychiater.
4.3. Het Uwv heeft erkend dat bij appellant sprake is van cognitieve beperkingen en concentratieproblemen. De door de deskundige vastgestelde psychische beperkingen hebben geleid tot een in de aangevallen tussenuitspraak weergegeven discussie tussen de deskundige en de bezwaarverzekeringsarts, met als uiteindelijk resultaat dat de deskundige zich kon vinden in het opnemen bij aspect 1.9 van beperkingen als gevolg van bij appellant bestaande psychische beperkingen.
4.4. Appellant heeft zijn stelling dat de passendheid van de uiteindelijk geselecteerde functies onvoldoende is onderbouwd, niet voorzien van een nadere motivering. De door de rechtbank gegeven motivering waarom de functies productiemedewerker industrie en wikkelaar medisch gezien passend zijn, is overtuigend en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige heeft kunnen aannemen dat appellant over opleidingsniveau 2 beschikt. Met betrekking tot de nieuw geselecteerde functie magazijn, expeditiemedewerker heeft de rechtbank de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige op goede gronden toereikend geacht.
4.5. Voor de wijze van beoordeling van het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van
26 januari 2009, LJN BH1009. Vanaf de ontvangst door het Uwv op 15 april 2009 van het bezwaarschrift van betrokkene tot de datum van deze uitspraak zijn nog geen vier jaar verstreken, zodat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM, niet is overschreden. Het verzoek van betrokkene om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn moet dan ook worden afgewezen.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moeten worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling wordt geen aanleiding gezien.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan