ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7014

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/5282 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, A. te B., tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 3 augustus 2011. Appellante had zich ziek gemeld in verband met knieklachten en psychische problemen, en verzocht om een WIA-uitkering. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante beperkt was in haar mobiliteit, maar dat zij in staat was om bepaalde functies te vervullen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, wat appellante in bezwaar aanvocht. De bezwaarverzekeringsarts vond aanleiding voor aanvullende beperkingen, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van appellante in hoger beroep geen aanleiding gaven om het oordeel van de rechtbank te herzien. De Raad bevestigde dat het bestreden besluit berustte op een deugdelijke medische grondslag. De bezwaarverzekeringsarts had rekening gehouden met de medische informatie van de behandelend artsen, en er was geen twijfel over de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De Raad benadrukte dat het Uwv appellante een voorschot op de WIA-uitkering had verleend, maar dat dit geen aanspraak op de uitkering zelf gaf. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/5282 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 augustus 2011, 10/6352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 april 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2013. Namens appellante is verschenen mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als huishoudelijk medewerkster bij een thuiszorgorganisatie voor gemiddeld 19 uur per week. Op 18 maart 2008 heeft zij zich ziek gemeld in verband met een operatie aan haar knie. Haar knieklachten zijn niet verdwenen en daarnaast ontwikkelden zich psychische klachten. Begin 2010 heeft appellante haar linkerenkel gebroken.
1.2. Naar aanleiding van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellante onderzocht door een verzekeringsarts, die heeft vastgesteld dat appellante stresserende arbeidsomstandigheden en arbeid in een hoog handelingstempo moet vermijden, dat appellante beperkt is in haar mobiliteit, maar dat het gebruik van beide handen niet beperkt is. Na het inwinnen van informatie bij de behandelend orthopeed heeft de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, waarbij de vele taken die appellante, als alleenstaande moeder van vier kinderen, thuis moet verrichten buiten beschouwing zijn gelaten. De arbeidsdeskundige heeft op basis van de FML functies geselecteerd en het verlies aan verdienvermogen berekend op 9,81%. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 16 juni 2010 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 16 maart 2010 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan.
1.3. In de bezwaarfase is appellante in aanwezigheid van de bezwaarverzekeringsarts gehoord. De bezwaarverzekeringsarts heeft naar aanleiding van de hoorzitting en op basis van meer recente door appellante ingebrachte medische informatie aanleiding gevonden voor het aannemen van aanvullende beperkingen op diverse aspecten, zowel betreffende dynamische handelingen als persoonlijk en sociaal functioneren. De bezwaararbeidsdeskundige heeft op basis van de aangepaste FML twee eerder geselecteerde functies laten vervallen en daarvoor in de plaats twee andere functies en een reservefunctie geselecteerd en het verlies aan verdienvermogen vastgesteld op 3,13%. Daarna heeft het Uwv bij besluit van 23 november 2010 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij vanwege haar psychische en lichamelijke klachten op en na 16 maart 2010 nog niet voldoende was hersteld en dat zij niet in staat was tot het verrichten van arbeid. Als zij wel geschikt zou zijn om te werken, dan bestaat er aanleiding voor een urenbeperking. Verder betoogt zij dat bij het selecteren van functies onvoldoende rekening is gehouden met het aantal uren dat zij werkte voordat zij uitviel en dat het Uwv er kennelijk in eerste instantie van uitging dat zij wel voor een WIA-uitkering in aanmerking zou komen, omdat aan haar een voorschot op een WIA-uitkering is verleend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit niet te volgen. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij het aanpassen van de FML rekening gehouden met de in het dossier aanwezige medische informatie van de behandelend artsen van appellante. Zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts heeft pogingen ondernomen om informatie te verkrijgen van de behandelend psychotherapeut van appellante, maar op die verzoeken om informatie is niet gereageerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van zijn eigen onderzoek toch aangenomen dat voor appellante aanvullende beperkingen van toepassing zijn, omdat er volgens hem sprake is van een matig ernstige depressieve episode of stoornis. Appellante heeft geen stukken overgelegd die kunnen zorgen voor twijfel aan de medische beoordeling of aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts in de FML vastgelegde beperkingen, met inbegrip van het niet aanwezig achten van een urenbeperking.
4.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen mogen op grond van artikel 9, aanhef en onder b, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten bij een schatting functies in aanmerking worden genomen met een omvang groter dan de urenomvang van de door de maatman uitgeoefende arbeid, tenzij de betrokkene voor een geringer aantal uren belastbaar is. Van dit laatste is, gelet op de overwegingen in 4.1 geen sprake. Ook overigens zijn er geen aanwijzingen dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellante. In dit verband wordt nog opgemerkt dat het, anders dan in de aangevallen uitspraak is vermeld, gaat om de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), inpakker (SBC-code 111190) en textielproductenmaker (SBC-code 111160).
4.3. Aan het feit dat het Uwv aan appellante een voorschot op een WIA-uitkering heeft verleend, kan appellante geen aanspraak op een WIA-uitkering ontlenen. Het voorschot is verleend op verzoek van appellante en bij de voorschotverlening is nadrukkelijk vermeld dat als appellante geen WIA-uitkering krijgt of als de uiteindelijke uitkering lager is dan het voorschot, appellante het teveel betaalde aan het Uwv moet terugbetalen.
4.4. Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling wordt geen aanleiding gezien.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) D.E.P.M. Bary