11/7500 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
7 december 2011, 11/6628 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 3 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. Hulsbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hulsbosch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
1.1. Appellante is via een uitzendbureau werkzaam geweest als productiemedewerkster voor 40 uur per week. Na een zwangerschap van 28 weken is zij op 2 juli 2010 bevallen. Appellante heeft in de periode van 2 juli 2010 tot 22 oktober 2010 een uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen. Aansluitend aan deze periode heeft appellante zich ziek gemeld wegens psychische klachten, waaronder traumatische herbelevingen (traumatisch life-event) van de periode rond de vroeggeboorte (op 25 april 2009) en het overlijden (op 19 mei 2009) van haar eerste kind.
1.2. Na haar ziekmelding is appellante meerdere keren op het spreekuur van een verzekeringsarts gezien, voor het laatst op 25 maart 2011. Na verkregen informatie van de behandelend psychiater R. Geisler heeft verzekeringsarts J.B. Tuinhof de Moed geconcludeerd dat appellante arbeidsongeschikt wordt geacht voor het eigen werk, maar niet als gevolg van zwangerschap of bevalling. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 4 mei 2011 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 22 oktober 2010 niet (langer) arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap of bevalling en is haar uitkering voortgezet naar 70% van het voor haar geldende dagloon.
1.3. Bij besluit van 12 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 mei 2011, onder verwijzing naar de rapportage van bezwaarverzekeringsarts M. Keus van 11 juli 2011, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts voldoende zorgvuldig is geweest. Bezien in het licht van de criteria van de Standaard “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid” ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de constateringen en het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts. Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor het oordeel dat de psychische klachten van appellante in overwegende mate het gevolg zijn van zwangerschap of bevalling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat appellante per 22 oktober 2010 niet (langer) arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap en/of bevalling.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij vanaf 22 oktober 2010 als gevolg van haar tweede bevalling op 2 juli 2010 te kampen heeft met ernstige psychische en energetische klachten, die haar in de weg staan haar werk te hervatten. Volgens appellante heeft de bezwaarverzekeringsarts bij zijn beoordeling onjuiste toetsingscriteria aangelegd. Onder overlegging van een medische verklaring van psychiater Geisler stelt zij zich op het standpunt dat de psychische klachten in overwegende mate, zo niet uitsluitend het gevolg zijn van de zwangerschap
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 29a, vierde lid, van de Ziektewet (ZW) - voor zover hier van belang - heeft de vrouwelijke verzekerde, nadat het recht op WAZO-uitkering is geëindigd, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 104 weken.
4.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is geen reden om af te wijken van het oordeel van de rechtbank, zoals neergelegd in de aangevallen uitspraak. Het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen is zorgvuldig geweest. Deze artsen hebben appellante gezien en gesproken, appellante is lichamelijk onderzocht en er is rekening gehouden met verkregen informatie uit de behandelende sector. Uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat appellante vanaf 2003 bekend is met een bipolaire II (manisch depressieve) stoornis. Zij is derhalve bekend met een chronisch psychiatrische ziekte, die gekenmerkt wordt door depressies en hypomane episodes. De bezwaarverzekerinsgarts acht het bij haar zonder meer aannemelijk dat de depressieve klachten die zij na de bevalling ondervond, mede hun oorzaak vinden in de invoelbare zorgen en ongerustheid omtrent de gezondheid van haar te vroeg geboren kind. Het gegeven dat de psychiater aanvankelijk spreekt van een postpartale depressie betekent dan niet dat er reeds daarom een causaal verband aangenomen moet worden. Postpartaal betekent niet dat er depressieve klachten zijn ontstaan als rechtstreeks en direct gevolg van de zwangerschap en/of bevalling, maar enkel dat er na de bevalling depressieve klachten zijn opgetreden. Dat de psychiater op een later moment niet meer spreekt van een postpartale depressie maar van een bipolaire II stoornis terwijl de klachten nog steeds van depressieve aard zijn, maakt een causaal verband met de bevalling zelf niet waarschijnlijk. Ook het gegeven dat appellante ten tijde van het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts op 7 juli 2011 nog steeds arbeidsongeschikt is vanwege onder meer depressieve klachten, terwijl er sinds de bevalling alweer een jaar is gepasseerd, maakt een causaal verband onwaarschijnlijk. Gelet op de voorhanden medische gegeven heeft de rechtbank terecht en op goede gronden het standpunt van de verzekeringsartsen onderschreven dat er geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van de laatste zwangerschap en/of bevalling.
4.3. Op de door appellante in hoger beroep overgelegde informatie van psychiater Geisler van 27 maart 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd met een rapportage van 23 november 2012. Daarin is vermeld dat de informatie van de psychiater niet consistent is gelet op diens brief van 16 oktober 2012 gericht aan het Uwv en dat diens visie dat een causaal verband moet worden aangenomen tussen de zwangerschap/bevalling enerzijds en de arbeidsongeschiktheid op psychiatrische gronden anderzijds niet kan overtuigen. Hetgeen appellante eerder heeft meegemaakt, betreft externe factoren die op zichzelf al aanleiding geven om geen causaal verband aan te nemen en daarnaast is het duidelijk dat appellante vanuit haar chronisch psychiatrische aandoening - de bipolaire stoornis/manische depressiviteit - kwetsbaarder is en eerder in een depressie (terug) zal vallen dan een vrouw die niet bekend is met een bipolaire stoornis. De bezwaarverzekeringsarts heeft de overgelegde informatie zorgvuldig beoordeeld en daarover op inzichtelijke wijze gerapporteerd. Naar aanleiding van de reactie van appellante heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn aanvullende rapportage van 13 februari 2013 nogmaals aangegeven dat bij appellante voldoende aannemelijk is dat de zorgen omtrent haar kind oorzakelijk zijn geweest voor een recidief van de depressieve klachten, maar zulks betekent nog niet dat er sprake is van een rechtstreeks of specifiek verband met de laatste bevalling. De Raad ziet, gelet op de beschikbare medische informatie, geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat een causaal verband dient te worden aangenomen tussen de psychische klachten en de zwangerschap en/of bevalling, zoals bedoeld in artikel 29a, vierde lid, van de Zw.
4.4. Gelet op hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen, komt de Raad dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor een veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade bestaat geen aanleiding.
Dat verzoek zal worden afgewezen.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en C.C.W. Lange en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden