ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/741 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 december 2010. Appellante, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv, die per 3 februari 2010 inging. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op dat moment minder dan 15% was, gebaseerd op een medische beoordeling door verzekeringsarts M.H.M. Ligthart. Deze arts concludeerde dat appellante, ondanks haar vermoeidheidsklachten, in staat was om licht fysiek, overwegend zittend en stressarm werk te verrichten. De Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 oktober 2009 ondersteunde deze conclusie.

Tijdens de zitting op 20 februari 2013 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. P. de Haan, haar standpunt herhaald dat zij lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) en dat haar beperkingen niet correct zijn vastgesteld. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J. van Steenwijk. De bezwaarverzekeringsarts J.C.H. Schnitger-Horsthuis had eerder gerapporteerd dat er geen medische redenen waren om appellante in fysiek en psychisch opzicht meer beperkt te achten dan vastgesteld.

De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende inzichtelijk had gemaakt dat de diagnose CVS niet door een arts was gesteld en dat de vermoeidheid waarschijnlijk het gevolg was van andere aandoeningen. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om de medische geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor onjuist te houden. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/741 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
22 december 2010, 10/959 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 3 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. de Haan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Haan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is werkzaam geweest als programmeur in opleiding en heeft zich, toen zij een werkloosheidsuitkering ontving, per 26 november 2001 ziek gemeld met psychische klachten. Met ingang van 25 november 2002 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 2006 is zij geopereerd in verband met schildklierkanker, als gevolg waarvan zij klachten van vermoeidheid uitte.
1.2. Bij besluit van 2 december 2009 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 3 februari 2010 ingetrokken, onder de overweging dat haar mate van arbeidsongeschiktheid op deze datum minder dan 15% was. Dit besluit was gebaseerd op een medische beoordeling door verzekeringsarts M.H.M. Ligthart, die appellante op
2 oktober 2009 op het spreekuur heeft gezien en heeft geconcludeerd dat op basis van de voorgeschiedenis rekening moest worden gehouden met een verminderde fysieke inspanningstolerantie maar haar wel in staat heeft geacht licht fysiek, overwegend zittend en stressarm werk te kunnen verrichten, zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 oktober 2009. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige D. Schouten functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 7%.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 26 april 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 2 december 2009 gehandhaafd. Dit besluit was gebaseerd op een beoordeling door bezwaarverzekeringsarts J.C.H. Schnitger-Horsthuis, die heeft gerapporteerd dat er geen medische redenen waren om appellante in fysiek en psychisch opzicht meer beperkt te achten. Bezwaararbeidsdeskundige M.A. Oudenaller heeft het standpunt van de arbeidsdeskundige onderschreven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts voldoende diepgaand en zorgvuldig is geweest, dat de door appellante naar voren gebrachte aanpassingsstoornis door de bezwaarverzekeringsarts is meegewogen en dat door deze arts ook is ingegaan op de aandoening myalgische encephalomyelitis (ME)/chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een (medisch) deskundige te benoemen en geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat zij door de (bezwaar)verzekeringsarts onvoldoende is onderzocht en dat daarbij het protocol CVS ten onrechte niet is betrokken. Voorts is herhaald dat uitgaande van de correcte beperkingen appellante de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet kan vervullen.
3.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarop gereageerd met een rapport van 31 maart 2011.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 31 maart 2011 voldoende inzichtelijk gemaakt dat de diagnose CVS door geen enkele arts is gesteld. Omdat de diagnose CVS alleen gesteld kan worden als de vermoeidheid niet (vermoedelijk) het gevolg is van een andere aandoening, hetgeen bij appellante zeer waarschijnlijk juist wel het geval is, is bij het medisch onderzoek door het Uwv het protocol CVS terecht niet van toepassing geacht. Bij het vaststellen van de beperkingen is bovendien wel degelijk rekening gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellante. Appellante heeft haar standpunt dat zij CVS heeft en dat zij in medisch opzicht meer beperkt is niet onderbouwd met nadere medische gegevens en dit biedt derhalve onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen of tot het instellen van een nader medisch onderzoek. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn er ook in hoger beroep geen aanknopingspunten om de medische geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor onjuist te houden.
4.2. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er zijn geen termen aanwezig om te komen tot een proceskostenveroordeling ingevolge artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en C.C.W. Lange en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC