ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-6778 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor legeskosten van verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, A. te B., had bijzondere bijstand aangevraagd voor legeskosten die verband hielden met de verlenging van zijn verblijfsvergunning. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat deze kosten volgens het college tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en uit het inkomen of vermogen van de appellant dienen te worden voldaan. De appellant ontving tot 13 januari 2011 alleen zak- en kleedgeld en vanaf 14 januari 2011 reguliere bijstand. Hij stelde dat hij niet in staat was om te reserveren voor de legeskosten, die uiterlijk op 22 april 2011 betaald moesten worden. De Raad overwoog dat legeskosten incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten zijn die in beginsel uit de bijstandsnorm moeten worden voldaan. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om te reserveren voor deze kosten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verlening van bijzondere bijstand rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door J.C.F. Talman, met M. Sahin als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 2 april 2013.

Uitspraak

11/6778 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 september 2011, 11/3501 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Niemer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2013. Namens appellant is
mr. Niemer verschenen. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving vanaf 1 september 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de inrichtingsnorm. Vanaf 14 januari 2011 ontvangt hij bijstand naar de norm voor alleenstaande met een toeslag van 20%.
1.2. Appellant heeft op 10 april 2011 bijzondere bijstand op grond van de WWB aangevraagd voor legeskosten voor het verlengen van zijn verblijfsvergunning ter hoogte van € 288,--. Bij besluit van 11 april 2011 heeft het college deze aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 29 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2011 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat deze kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren die uit het inkomen of vermogen dienen te worden voldaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat hij niet over voldoende middelen beschikte om de legeskosten, die uiterlijk 22 april 2011 betaald moesten worden, te voldoen. Hij ontving tot en met
13 januari 2011 alleen zak- en kleedgeld van € 350,-- netto per maand. Vanaf 14 januari 2011 ontvangt hij reguliere bijstand. Zijn budget wordt door Fibu beheerd. Het vakantiegeld kwam eerst in juni 2011 beschikbaar en was evenmin voldoende om deze kosten te voldoen. Appellant heeft gesteld dat sprake is van bijzondere omstandigheden omdat hij voor de betaling van deze kosten niet heeft kunnen reserveren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Naar vaste rechtspraak (CRvB 3 augustus 2010, LJN BN3905) behoren legeskosten tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die een betrokkene in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2. Het feit dat appellant tot en met 13 januari 2011 bijstand ontving naar de inrichtingsnorm en vanaf 14 januari 2011 reguliere bijstand ontvangt, brengt niet met zich dat hij niet heeft kunnen reserveren voor de legeskosten ten behoeve van de aanvraag om verlenging van zijn verblijfsvergunning. Appellant diende zijn verblijfsvergunning jaarlijks te verlengen, zodat hij een jaar lang heeft kunnen reserveren voor daarmee verband houdende legeskosten. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om tot en met 13 januari 2011 van zijn zak- en kleedgeld een gedeelte te reserveren voor deze kosten. Voor de periode daarna heeft appellant evenmin onderbouwd dat de bijstand, uitgekeerd naar de norm voor alleenstaande met een toeslag van 20%, ontoereikend was om te kunnen reserveren. Appellant hoefde nog niet terug te betalen voor de bijzondere leenbijstand die was verstrekt voor de woninginrichting. De beroepsgrond dat sprake is van bijzondere omstandigheden die in het individuele geval verlening van bijzondere bijstand rechtvaardigt slaagt dan ook niet.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman en in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) M. Sahin
HD