ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5921

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/3492 AKW + 11/3493 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van onvoldoende onderhoudsbijdrage door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die de kinderbijslag aan appellant heeft geweigerd voor zijn kinderen over het vierde kwartaal van 2009 en de eerste en tweede kwartalen van 2010. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F. Yildiz, heeft in hoger beroep gesteld dat hij de kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden, maar heeft dit niet kunnen onderbouwen. De Svb heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de appellant niet aan de voorwaarden voor kinderbijslag voldoet, omdat de kinderen ten tijde van de beoordeling niet tot zijn huishouden behoorden.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in het verleden een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, wat heeft geleid tot een wijziging in de besluitvorming van de Svb. De rechtbank 's-Gravenhage had eerder de besluiten van de Svb in stand gelaten, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze beslissing nu bevestigd. De Raad heeft overwogen dat er geen bewijs is geleverd dat de appellant de kinderen in de relevante kwartalen heeft onderhouden, en dat de stelling dat hij erop mocht vertrouwen dat hij recht had op kinderbijslag niet houdbaar is, gezien zijn eerdere onjuiste informatie.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van daadwerkelijke onderhoudsbijdragen voor het verkrijgen van kinderbijslag en bevestigt dat het vertrouwensbeginsel niet kan worden ingeroepen wanneer er sprake is van eerdere misleiding. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien om de kosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

11/3492 AKW, 11/3493 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage
van 4 mei 2011, 10/6964 en 11/2044 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 29 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Yildiz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2013. Namens appellant is verschenen mr. J.R. Ali, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
2. In geding is of de rechtbank terecht de besluiten van de Svb in stand heeft gelaten waarbij aan appellant over het vierde kwartaal van 2009 en het eerste en tweede kwartaal van 2010 kinderbijslag is geweigerd ten behoeve van zijn kinderen [M.], geboren [in] 1992, [S.], geboren [in] 1996 en [H.], geboren [in] 2003.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de onder 2 genoemde kinderen ten tijde hier van belang niet tot appellants huishouden behoorden en dat appellant slechts in aanmerking komt voor kinderbijslag indien hij aantoont dat hij de kinderen in de kwartalen in geding in belangrijke mate heeft onderhouden. Appellant heeft in dit verband gewezen op bedragen die hij heeft overgemaakt aan zijn zuster, [naam zuster].
3.2. De overwegingen van de rechtbank kunnen ten volle worden onderschreven.
3.3. De kinderen [S.] en [H.] behoorden ten tijde hier van belang tot het huishouden van hun moeder, mevrouw [naam moeder]. Voor zover appellant al bedoeld heeft te stellen dat zijn zuster [naam zuster] de verzorgster is van deze kinderen, is dit niet aannemelijk gemaakt. [naam zuster] stond ingeschreven op een ander adres en niets wijst erop dat zij (ook) bij [S.] en [H.] woonachtig was.
3.4. [M.] woont met haar oudere zuster [F.], geboren in 1987, in één huis. Over het verblijf aldaar van hun moeder, mevrouw [T.], zijn verschillende verklaringen afgelegd. Wat er ook zij van haar verblijf bij deze kinderen, in elk geval is niet geloofwaardig dat appellants zuster [naam zuster] de verzorgster van [M.] was. Zij stond ingeschreven op een ander adres en de verklaringen over haar rol en woonplaats lopen zo zeer uiteen dat daaraan geen waarde kan worden gehecht.
3.5. Appellant kan verder niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij het geld voor [M.] niet naar haar zelf kon overmaken omdat zij nog minderjarig was en dat er dus geen andere weg openstond dan zijn onderhoudsbijdrage via zijn zuster [naam zuster] aan haar te doen toekomen. Uit onderzoek van de Svb is gebleken dat [M.] zelf een studentenrekening had kunnen openen waarop appellant zijn bijdrage had kunnen storten. Voorts stond niets eraan in de weg bedragen over te maken naar [M.]’s oudere zuster [F.], die bij haar in dezelfde woning woonde.
3.6. Namens appellant is naar voren gebracht dat de woningen waarin de kinderen woonden, het eigendom waren van zijn zuster [naam zuster]. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat (een deel van) de aan [naam zuster] overgemaakte gelden als kosten voor huisvesting van de kinderen kunnen worden aangemerkt. Er is evenwel nog niet het begin van bewijs aangedragen dat het hier huurpenningen zou betreffen en zo ja, tot welk bedrag.
3.7. Ten aanzien van [M.] heeft appellant zich ten slotte beroepen op het vertrouwensbeginsel. Hij heeft aangevoerd dat hij erop mocht vertrouwen dat hij recht had op kinderbijslag nu hem dat in het verleden is toegekend en de omstandigheden niet waren gewijzigd. De rechtbank heeft er in dit verband terecht op gewezen dat appellant in het verleden een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven en dat de Svb derhalve voor de toekomst tot een ander besluit kon komen. Van enige toezegging tot het toekennen van kinderbijslag voor de toekomst is niet gebleken.
3.8. Het onder 3.1 tot en met 3.7 overwogene leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak bevestigd kan worden.
4. Er is geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) Z. Karekezi
JL