ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5918

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-2167 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de vrijwillige verzekering voor de AOW en ANW

In deze zaak heeft appellante, geboren en woonachtig in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om haar niet toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante had op 10 januari 2009 een verzoek ingediend bij de Svb, maar werd op 21 september 2009 geïnformeerd dat zij niet bevoegd was om deel te nemen aan de vrijwillige verzekering omdat zij zich niet tijdig had aangemeld. De Svb stelde dat appellante zich niet binnen de termijn van een jaar had aangemeld, zoals vereist door artikel 21 van het verdrag tussen Nederland en Marokko. Appellante voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding van de aanmeldtermijn verschoonbaar maakten, maar de Svb wees dit af.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak. De Raad oordeelde dat appellante niet voldeed aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding van de aanmeldtermijn konden rechtvaardigen. De Raad merkte op dat onbekendheid met de mogelijkheid om een vrijwillige verzekering af te sluiten op zichzelf geen bijzondere omstandigheid oplevert. Bovendien werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat appellante niet in dezelfde situatie verkeerde als de andere gevallen die zij had aangevoerd.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op 29 maart 2013. De Raad concludeerde dat de Svb niet verplicht was om appellante toe te laten tot de vrijwillige verzekering en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/2167 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 februari 2011, 10/1609 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 29 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.M. Truijens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend. Op verzoek van de Raad heeft de Svb een reactie ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2013. Namens appellante zijn verschenen mr. Truijens en appellantes echtgenoot [naam echtgenoot]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, geboren en woonachtig in Marokko, is [in] 2004 gehuwd met [naam echtgenoot], woonachtig in Nederland. Bij formulier van 10 januari 2009 heeft appellante de Svb verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Bij besluit van 21 september 2009 heeft de Svb appellante bericht dat zij niet bevoegd is deel te nemen aan de vrijwillige verzekering voor deze wetten omdat zij zich hiervoor niet tijdig heeft aangemeld. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2. Bij besluit van 24 februari 2010 (bestreden besluit) heeft de Svb dit bezwaar ongegrond verklaard. Daarin is onder meer het volgende overwogen. Op 1 november 2004 is het op 30 september 1996 ondertekende verdrag tot wijziging van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko van 14 februari 1972 (NMV) in werking getreden. Artikel 21 van het NMV geeft de mogelijkheid om een vrijwillige verzekering af te sluiten voor in Marokko wonende echtgenotes van Marokkaanse werknemers in Nederland. De Svb heeft appellante tegengeworpen dat zij zich niet binnen de in het artikel 21 van het NMV neergelegde termijn van een jaar, bij beleid verlengd tot 1 oktober 2006, heeft aangemeld voor de vrijwillige verzekering. Er is geen aanleiding om de overschrijding van de aanmeldtermijn verschoonbaar te achten. Onbekendheid met de mogelijkheid een vrijwillige verzekering af te sluiten levert volgens de Svb geen bijzondere omstandigheid op om de overschrijding van de aanmeldtermijn verschoonbaar te achten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een verschoonbare overschrijding van de termijn waarbinnen het verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering had moeten worden ingediend. Op de Svb rustte geen rechtsplicht om appellante te attenderen op de mogelijkheid van de vrijwillige verzekering. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij ten onrechte niet tot de vrijwillige verzekering is toegelaten. Immers, in vergelijkbare gevallen heeft de Svb de overschrijding van de aanmeldtermijn wel verschoonbaar geacht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Niet in geschil is dat appellante niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering. Ter beoordeling staat of sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de overschrijding van de aanmeldtermijn appellante niet kan worden tegengeworpen.
4.2. In het geval van appellante heeft alleen onbekendheid met de mogelijkheid om een vrijwillige verzekering af te sluiten in de weg gestaan aan het doen van een tijdige aanvraag. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 29 juli 2011, LJN BR3965) levert een dergelijke onbekendheid met verdragsrechtelijke mogelijkheden op zichzelf geen bijzonder geval op.
4.3. Appellante wenst voorts met het beroep op het gelijkheidsbeginsel te bereiken dat zij, ondanks haar te late aanmelding, dient te worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering. Zij heeft drie besluiten van de Svb overgelegd waarbij de overschrijding van de aanmeldtermijn verschoonbaar is geacht, omdat de Svb de betrokken personen niet had geïnformeerd over de in het gewijzigde NMV gecreëerde mogelijkheid een vrijwillige verzekering af te sluiten. Appellante stelt dat, nu zij evenmin op de hoogte is gebracht van deze mogelijkheid, haar te late aanmelding eveneens verschoonbaar dient te worden geacht. De Svb heeft in reactie hierop naar voren gebracht dat alleen in de situatie waarbij er op 1 november 2004 (inwerkingtreding gewijzigde NMV) een uitkeringsrelatie bestond met de Svb, en waarbij de belanghebbende niet is geïnformeerd over de mogelijkheid van vrijwillige verzekering, de te late aanmelding verschoonbaar wordt geacht. Nu er in het geval van appellante op 1 november 2004 geen uitkeringsrelatie bestond met de Svb, en daarvan in de drie door appellante ingebrachte besluiten wel sprake is, is volgens de Svb geen sprake van gelijke gevallen. De Raad kan zich verenigen met deze reactie van de Svb. Omdat om voornoemde reden geen sprake is van vergelijkbare gevallen, slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
4.4. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de Svb niet gehouden is om appellante op grond van het gewijzigde NMV toe te laten tot de vrijwillige verzekering en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt.
5. Voor een proceskostenveroordeling wordt geen aanleiding gezien.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) Z. Karekezi
IvR