ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-2166 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv inzake WW-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een geschil tussen appellante, A. te B., en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WW-uitkering. De Raad had eerder op 16 januari 2013 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd geoordeeld dat het Uwv ten onrechte had aangenomen dat appellante aanspraak had op doorbetaling van het loon over 15,2 uur per week. Het Uwv werd opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaren van appellante tegen eerdere besluiten van 11 en 26 november 2009.

In de einduitspraak van 27 maart 2013 heeft de Raad vastgesteld dat het bestreden besluit van 9 juli 2010 niet deugde, omdat het in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had dit besluit in stand gelaten, maar de Raad heeft deze uitspraak vernietigd. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 2.124,-. Tevens is bepaald dat het Uwv het griffierecht van in totaal € 153,- aan appellante moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

11/2166 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 februari 2011, 10/3353 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 27 maart 2013.
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 16 januari 2013 (LJN BY8581) een tussenuitspraak gedaan.
Het Uwv heeft een besluit ingezonden van 21 februari 2013.
Appellante heeft haar zienswijze gegeven op dit besluit.
De zaak is verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van
de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid,
van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.
OVERWEGINGEN
1. Bij de tussenuitspraak is geoordeeld dat het Uwv ten onrechte ervan is uitgegaan dat appellante op en na 1 augustus 2006 jegens haar werkgeefster onverminderd aanspraak had op doorbetaling van het loon over 15,2 uur per week. De Raad heeft het Uwv opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaren van appellante tegen de besluiten van het Uwv van
11 november 2009 en 26 november 2009.
2. Bij besluit van 21 februari 2013 heeft het Uwv de bezwaren van appellante alsnog gegrond verklaard. Het Uwv heeft zijn besluit van 11 november 2009 niet gehandhaafd, maar bepaald dat aan appellante met ingang van 1 augustus 2006 een tweede WW-uitkering voor 15,2 uur per week toekomt ter hoogte van € 40,45 bruto per uitkeringsdag. Het Uwv heeft ook zijn besluit van 26 november niet gehandhaafd voor zover daarbij aan appellante WW-uitkering werd geweigerd over de periode van 1 augustus 2006 tot 10 januari 2008 en vanaf 1 juni 2008. Bij het besluit van 21 februari 2013 heeft het Uwv verder bepaald dat aan appellante de wettelijke rente zal worden vergoed alsmede de kosten van rechtsbijstand in bezwaar.
3. Appellante heeft te kennen gegeven dat met het besluit van 21 februari 2013 volledig aan haar bezwaren is tegemoet gekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Uit overweging 4.2.8 van de tussenuitspraak volgt dat het bestreden besluit van
9 juli 2010 moet worden vernietigd omdat het in strijd met artikel 7:12, eerste lid,
van de Algemene wet bestuursrecht een deugdelijke motivering mist. De aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank het besluit van 9 juli 2010 in stand heeft gelaten, moet eveneens worden vernietigd.
4.2. Gelet op de overwegingen onder 2 en 3 heeft appellante geen belang bij een beoordeling van het besluit van 21 februari 2013.
4.3. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. De kosten van rechtsbijstand worden vastgesteld op een bedrag van € 944,- in beroep en een bedrag van
€ 1.180,- in hoger beroep, in totaal € 2.124,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juli 2010 gegrond en vernietigt dit besluit;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.124,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in eerste aanleg en hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013.
(getekend) M. Greebe
(getekend) P. Boer
QH