ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5583

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-3868 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Assen. De zaak betreft de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering door het college van burgemeester en wethouders van Emmen. Appellante, A. te B., had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, omdat zij door haar financiële situatie niet in staat was de kosten van de bewindvoerder te betalen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen noodzaak was voor het verstrekken van bijzondere bijstand, omdat het inkomen van appellante onder de beslagvrije voet viel en zij derhalve niet gehouden was deze kosten te betalen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de salariskosten van de bewindvoerder niet in rekening mochten worden gebracht, omdat deze kosten zich niet voordeden in de situatie van appellante. Indien de kosten desondanks waren betaald, waren deze zonder noodzaak gemaakt. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak die bevestigde dat in situaties waarin het inkomen van de aanvrager niet toereikend is, er geen recht op bijzondere bijstand bestaat.

Appellante voerde aan dat er wel degelijk noodzaak was voor het betalen van de maandelijkse bijdrage aan de bewindvoerder, verwijzend naar overheidsregels omtrent de salariëring van bewindvoerders. De Raad oordeelde echter dat deze argumenten niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/3868 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 24 mei 2011, 10/422, zoals gerectificeerd bij uitspraak van 13 juli 2011 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Emmen (college)
Datum uitspraak 26 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Horsten-van Gemeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 12 februari 2013. Partijen zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij vonnis van de rechtbank Assen van 12 oktober 2009 is ten aanzien van appellante de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. De bij deze uitspraak benoemde bewindvoerder heeft appellante bij brief van 23 oktober 2009 bericht dat uit de uitgevoerde berekening van het voor appellante vrij te laten bedrag is gebleken dat zij geen afdrachtcapaciteit heeft om de kosten van de bewindvoering van € 48,79 per maand te betalen en dat om die reden voor deze kosten bijzondere bijstand zal worden aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 19 februari 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 mei 2010 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante van 13 november 2009 om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering afgewezen. Aan de afwijzing ligt ten grondslag dat appellante niet in staat is de kosten van bewindvoering te betalen en dat deze kosten nu ook niet hoeven te worden betaald, zodat er geen noodzaak bestaat voor het verstrekken van bijzondere bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het inkomen van appellante onder de (verhoogde) beslagvrije voet zakt indien zij de kosten van bewindvoering moet betalen. Zij is daardoor niet gehouden deze kosten te betalen. Dat brengt met zich dat de door appellante gestelde kosten zich niet voordoen zodat er geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan in de zin van artikel 35 van de Wet werk en bijstand (WWB).
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij betoogt dat er wel degelijk sprake is van een noodzaak tot het betalen van de maandelijkse bijdrage aan de bewindvoerder. Dat vloeit voort uit de van overheidswege gegeven regels over de salariëring van bewindvoerders. Zij heeft verder gewezen op de bij de rechtbank Assen gevolgde uitvoeringspraktijk met betrekking tot de vaststelling van het salaris van de bewindvoerder en de boedelafdracht waaruit blijkt dat halfjaarlijks een voorschot op het salaris wordt vastgesteld, welk voorschot de bewindvoerder bij de betrokkene in rekening mag brengen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In wat appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen om te komen tot een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat het inkomen van appellante ten tijde hier van belang geen ruimte bood voor betaling van de salariskosten van de bewindvoerder. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 29 juni 2010,
LJN BM9799 en LJN BM9804 en CRvB 31 juli 2012, LJN BX3179) is er in die situatie voor verlening van bijzondere bijstand geen plaats. De salariskosten mogen in een dergelijk geval niet in rekening worden gebracht en deze kosten doen zich dan dus ook niet voor. Indien de kosten van de bewindvoering desondanks zijn betaald, zijn deze kosten zonder noodzaak gemaakt.
4.2. Reeds op grond van het voorgaande heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht afgewezen. De stelling van appellante dat het uitblijven van betaling van het salaris van de bewindvoerder ertoe leidt dat appellante na afloop van de schuldsaneringsregeling met een nieuwe schuld wordt geconfronteerd, te weten een schuld aan de bewindvoerder, maakt dat niet anders. Daargelaten de juistheid van deze stelling, deze raakt niet aan de hier aan de orde zijnde vraag of sprake is van zich daadwerkelijk, gedurende de loop van de schuldsaneringsregeling voordoende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en M. Hillen en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2013
(getekend) C. van Viegen
(getekend) R. Scheffer
HD