11/4268 BBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 31 mei 2011, 10/366 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Lemsterland (college) als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van de ISD Zuidwest- Fryslân (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak 26 maart 2013.
Namens appellant heeft mr. M.Th.A.M. Mes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mes. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Schaafsma.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 16 maart 2007 heeft het dagelijks bestuur aan appellant onder meer op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) bedrijfskapitaal in de vorm van een rentedragende lening tot een bedrag van € 31.502,-- toegekend. Op 5 maart 2007 heeft appellant ter zake een schuldbekentenis getekend.
1.2. Op 13 juli 2009 heeft appellant het dagelijks bestuur verzocht de schuld af te mogen kopen.
1.3. Bij besluit van 12 augustus 2009 heeft het dagelijks bestuur aan appellant verstrekte bedrijfskapitaal teruggevorderd op de grond dat appellant niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet. Tevens heeft het dagelijks bestuur naar aanleiding van het verzoek om afkoop van de schuld een aanbod gedaan voor een afkoop ter grootte van de helft van het saldo van de schuld inclusief rente, zijnde € 17.302,75, tegen finale kwijting.
1.4. Bij besluit van 11 januari 2010 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 12 augustus 2009 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, zodat terecht tot terugvordering is overgegaan. Er zijn geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat er dringende redenen zijn om af te zien van terugvordering. Het bedrijfskapitaal had nooit verstrekt mogen worden. Uit een rapport van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) van 7 april 2006 blijkt dat appellant niet geschikt is om als ondernemer aan de slag te gaan. Desondanks heeft het dagelijks bestuur appellant nog geen jaar later het bedrijfskapitaal verstrekt. Het gevolg is dat appellant nu met een lening zit waar hij naar alle waarschijnlijkheid zijn hele leven niet meer van af komt. Dit heeft onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen voor hem.
4. De Raad komt tot de volgende overweging.
4.1. Niet in geschil is dat het dagelijks bestuur op grond van het Bbz 2004 gehouden was tot terugvordering van het saldo van het verstrekte bedrijfskapitaal vermeerderd met de rente, omdat appellant niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Appellant stelt zich echter op het standpunt dat er dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien.
4.2. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. In hetgeen appellant heeft aangevoerd kunnen geen dringende redenen worden gevonden om van terugvordering af te zien.
4.2.1. Appellant heeft destijds, naast bijstand voor levensonderhoud, zelf bedrijfskapitaal aangevraagd. Die aanvraag is bij het besluit van 16 maart 2007 gehonoreerd. De rechtmatigheid van dat besluit en de vraag of destijds al dan niet sprake was van een levensvatbaar bedrijf van appellant zijn in dit geding niet aan de orde. Overigens is tijdens de zitting van de Raad gebleken dat appellant het geleende kapitaal daadwerkelijk heeft gebruikt, hoofdzakelijk voor de aanschaf van bedrijfsmaterialen. Tegen de achtergrond van het voorafgaande kan de beroepsgrond van appellant dat het bedrijfskapitaal nooit verstrekt had mogen worden geen aanleiding vormen om een dringende reden in de hiervoor bedoelde zin aan te nemen.
4.2.2. Financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft betrokkene als schuldenaar bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.3. Uit 4.1. en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en M. Hillen en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2013.