ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5556
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand op grond van onvoldoende bewijs levensonderhoud
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellant, A. te B., had een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, nadat zijn bijstandsuitkering was stopgezet vanwege een opgelegde maatregel. Het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein had de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat appellant niet had aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien in de periode vanaf 1 maart 2011. Appellant had weliswaar verklaringen van familieleden overgelegd, maar deze werden als onvoldoende concreet en verifieerbaar beschouwd. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij in zijn levensonderhoud had voorzien door leningen van familieleden. De verklaringen waren te algemeen en boden onvoldoende inzicht in de feitelijke situatie. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om de nodige duidelijkheid te verschaffen en dat het college de plicht heeft om deze informatie te verifiëren. Aangezien appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting, kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.