ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-215 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten eigen bijdrage thuiszorg over de jaren 2007 tot en met 2009

In deze zaak heeft appellant op 29 maart 2010 bijzondere bijstand aangevraagd ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van de eigen bijdrage thuiszorg over de jaren 2007 tot en met 2009. Appellant stelde dat deze kosten niet door zijn zorgverzekeraar werden vergoed. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 29 april 2010 afgewezen voor de jaren 2007, 2008 en 2009. Bij een bestreden besluit van 25 juni 2010 verklaarde het college het bezwaar ongegrond, met de reden dat de kosten al waren voldaan en er geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij zich tegen de uitspraak van de rechtbank keerde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 12 februari 2013, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.S. Vlieger, en het college door mr. C.J. Telting.

De Raad oordeelde dat de kosten waarop de aanvraag betrekking had, vóór de aanvraag waren gemaakt en voldaan, en dat er geen reële schuld was. De Raad verwees naar vaste rechtspraak en concludeerde dat appellant geen recht had op bijzondere bijstand voor deze kosten. Het college hanteert een beleid voor kleine bedragen, maar in dit geval ging het om structurele bedragen die niet onder deze uitzondering vielen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/215 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 november 2010, 10/3690 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 26 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 11/6451 WWB, plaatsgevonden op 12 februari 2013. Voor appellant is verschenen mr. Vlieger. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting. In de gevoegde zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 29 maart 2010 heeft appellant bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van de eigen bijdrage thuiszorg over de jaren 2007 tot en met 2009. Hierbij heeft appellant te kennen gegeven dat deze kosten niet door zijn zorgverzekeraar worden vergoed.
1.2. Bij drie afzonderlijke besluiten van 29 april 2010 heeft het college deze aanvraag voor de jaren 2007, 2008 en 2009 afgewezen.
1.3. Bij besluit van 25 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het college het tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de kosten over de jaren 2007 tot en met 2009 zich niet meer voordoen omdat deze kosten al zijn voldaan, zodat geen sprake meer is van een situatie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Niet in geschil is dat de kosten waarop de aanvraag ziet vóór de aanvraag zijn gemaakt en voldaan. Evenmin is gebleken van een reële schuld in dit verband. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak (CRvB 21 juli 2009, LJN BJ4669) moet worden vastgesteld dat appellant, gelet op artikel 35, eerste lid, in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB reeds hierom geen recht had op bijzondere bijstand voor deze kosten.
4.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant een beroep kan doen op beleid van het college.
4.3. Het college hanteert voor kleine bedragen een uitzondering op de regel dat bijzondere bijstand vooraf dient te worden aangevraagd. Die kleine bedragen kunnen worden opgespaard tot een totaalbedrag van € 100,-- is bereikt. Voor dat bedrag is een aanvraag om bijzondere bijstand mogelijk tot maximaal twaalf maanden nadat de eerste kosten zijn gemaakt. De beoordeling van de noodzaak vindt dan achteraf plaats. Indien de kosten reeds zijn voldaan kan achteraf hooguit worden vastgesteld dat de betrokkene over voldoende middelen beschikte.
4.4. Dit beleid dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak (CRvB, 20 september 2011, LJN BT2086), wordt een dergelijk beleid als gegeven aanvaard en dient de door de bestuursrechter te verrichten toetsing zich te beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast.
4.5. Appellant heeft aangevoerd dat in ieder geval de laatste vijf betaalde bedragen aan eigen bijdragen voor thuiszorg van € 17,20 per maand voor vergoeding in aanmerking komen, nu het totaalbedrag daarvan lager is dan € 100,--. Deze beroepsgrond treft geen doel. Zoals namens het college ter zitting desgevraagd is bevestigd, gaat het in dit geval niet om kleine (losse) bedragen die zijn opgespaard tot een bedrag van € 100,--, maar om structurele bedragen die periodiek aan appellant in rekening zijn gebracht. Het beleid van het college ziet niet op deze situatie.
4.6. Uit hetgeen onder 4.3 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat de besluitvorming van het college in overeenstemming is met het door hem gevoerde beleid.
4.7. Uit 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en M. Hillen en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) R. Scheffer
GdJ