ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4086

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-6593 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en bijzondere omstandigheden bij melding UWV Werkbedrijf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan appellante, die zich op 24 augustus 2010 had gemeld bij het UWV Werkbedrijf Amsterdam Nieuw-West. Appellante ontving sinds 2 maart 2008 een persoonsgebonden budget (pgb) voor de zorg van haar kind en had vanaf 1 juni 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op 4 juni 2010 de bijstand van appellante ingetrokken, waarna zij zich pas op 24 augustus 2010 meldde voor nieuwe bijstand. Het college heeft de aanvraag voor bijstand met terugwerkende kracht afgewezen, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij voor de melding buiten staat was om bijstand aan te vragen of dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning rechtvaardigden.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat er wel bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht tot 1 april 2010 of eerder zou moeten worden toegekend. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de melding van 24 augustus 2010 niet kan worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit tot intrekking van bijstand. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige meldingen en de noodzaak om bijzondere omstandigheden aan te tonen bij aanvragen voor bijstand.

Uitspraak

11/6593 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2011, 11/2703 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 12 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.M. de Waard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Waard. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft sinds 2 maart 2008 als zorgverlener voor haar kind [M.] ([M.]) een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen. Vanaf 1 juni 2008 heeft zij ook bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen naar de norm voor een alleenstaande ouder. Op verzoek van appellante heeft het zorgkantoor het pgb beëindigd met ingang van 1 april 2010. Bij besluit van 4 juni 2010 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 juni 2008 ingetrokken.
1.2. Appellante heeft zich op 24 augustus 2010 gemeld bij het UWV Werkbedrijf Amsterdam Nieuw-West (UWV Werkbedrijf). Daarbij heeft zij te kennen gegeven vanaf 1 april 2010 geen inkomen te hebben. Vervolgens heeft zij op 31 augustus 2010 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de WWB.
1.3. Bij besluit van 11 oktober 2010 heeft het college aan appellante bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder met ingang van 24 augustus 2010.
1.4. Bij besluit van 20 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 oktober 2010 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 44 van de WWB die rechtvaardigen dat bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de melding bij het UWV Werkbedrijf.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van bijzondere omstandigheden die voor het college aanleiding hadden moeten zijn bijstand met ingang van een datum vóór de melding bij het UWV Werkbedrijf.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij stelt dat wel sprake is bijzondere omstandigheden op grond waarvan aan haar met terugwerkende kracht tot 1 april 2010 (datum beëindiging pgb), dan wel 4 juni 2010 (datum besluit tot intrekking van de bijstand) dan wel 8 juli 2010 (datum gezinsplan van aanpak) bijstand moet worden toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad ziet, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 23 maart 2010, LJN BM0861, in dit geval aanleiding onderscheid te maken in een tweetal periodes.
4.2. De eerste periode is de door het college in het kader van de intrekking van bijstand reeds beoordeelde periode. Het college heeft de intrekking van bijstand van appellante met ingang van 1 juni 2008 niet beperkt tot een bepaalde periode. Dit betekent dat met het besluit van 4 juni 2010 het recht op bijstand van appellante over de periode van 1 juni 2008 tot en met 4 juni 2010 reeds is beoordeeld. De melding van appellante van 24 augustus 2010 dient voor wat betreft deze periode dan ook te worden aangemerkt als een verzoek aan het college om terug te komen van zijn eerdere besluit tot intrekking van bijstand. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. De bestuursrechter dient dan het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.3. Appellante heeft in het kader van haar melding van 24 augustus 2010 als nieuw gebleken feit vermeld dat zij sinds 1 april 2010 geen inkomen meer heeft. Dit gegeven is geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Ten tijde van het besluit tot intrekking van bijstand van appellante van 4 juni 2010 was dit gegeven immers reeds bekend. Appellante had daarop een beroep kunnen doen in een tegen dat besluit te voeren bezwaarprocedure. Dat appellante tegen dat besluit geen bezwaar heeft gemaakt, maakt het voorgaande niet anders.
4.4. De tweede periode betreft de periode van 5 juni 2010 tot en met 23 augustus 2010. Over deze periode heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden, maar deze periode ligt voor de datum van de melding bij het UWV Werkbedrijf. Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (CRvB 21 maart 2006, LJN AV8690) wordt over deze periode in beginsel geen bijstand verleend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij vóór 24 augustus 2010 buiten staat was zich te melden om bijstand aan te vragen dan wel dat zij een gegronde reden voor de latere melding had. De enkele stelling van appellante dat haar situatie bekend was bij het college, omdat uit het op 7 juli 2010 opgestelde gezinsplan van aanpak naar voren komt dat tussen de gezinscoach van appellante en een ambtenaar van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (Dienst) telefonisch contact is geweest en dat de stopzetting van het pgb bij die Dienst bekend was, is daartoe onvoldoende.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, dient te worden bevestigd.
5. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade komt voor afwijzing in aanmerking.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J. de Jong