ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4081

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-6659 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing van verplichtingen op grond van de WWB

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante, die sinds 1 augustus 1998 bijstand ontvangt, is op medische gronden gedeeltelijk en later volledig vrijgesteld van de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). In november 2009 heeft een verzekeringsarts een medische beoordeling uitgevoerd, waaruit bleek dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt was, maar wel enige beperkingen had. Het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort heeft vervolgens besloten om appellante geen ontheffing meer te verlenen van de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de WWB, wat leidde tot het bestreden besluit.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het advies van de verzekeringsarts niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychosociale klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het college op goede gronden geen dringende redenen heeft gezien om appellante opnieuw te ontheffen van de verplichtingen. De Raad heeft vastgesteld dat de rapportage van de verzekeringsarts deugdelijk was en dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de inhoud van het advies.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat het college terecht heeft besloten om de verplichtingen van appellante te handhaven. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 12 maart 2013, waarbij de Raad geen aanleiding heeft gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/6659 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 november 2011, 10/1834 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)
Datum uitspraak: 12 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2013. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.P. Ebbinge.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt sinds 1 augustus 1998, samen met haar echtgenoot, bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Zij is op medische gronden sinds 28 december 2005 gedeeltelijk en sinds 1 december 2007 volledig vrijgesteld van alle in artikel 9, eerste lid, van de WWB opgenomen verplichtingen.
1.2. In november 2009 heeft een nieuwe medische beoordeling plaatsgevonden om vast te stellen of er voor appellante toch nog arbeidsmogelijkheden zijn. De verzekeringsarts L. ten Hove (verzekeringsarts), verbonden aan Argonaut Advies, heeft daartoe een onderzoek verricht. Dit onderzoek heeft bestaan uit bestudering van het dossier en een spreekuurcontact waarbij een lichamelijk en een oriënterend psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Voorts vond overleg plaats met de huisarts van appellante. In haar rapportage van 19 november 2009 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat er geen verzekeringsgeneeskundige redenen zijn om volledige arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Wel moeten enige fysieke en psychische beperkingen in acht worden genomen. Door haar slaapproblemen heeft appellante een verminderde inspanningstolerantie, zodat geen zware fysieke arbeid geleverd kan worden. Incidentele en kortdurende piekbelasting is wel mogelijk. Er is geen verstoring in het dag/ nachtritme en appellante onderneemt nog dermate veel activiteiten, dat er geen reden is om de duurbelasting te beperken. Ook is geen sprake van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld waarbij, bij een voltijdse belasting, psychische decompensatie is te verwachten. Evenmin is sprake van behandeling, welke de beschikbaarheid voor werk negatief beïnvloed. De actuele klachten staan het omgaan met grote stressmomenten wel in de weg. Te denken valt aan jachtig werk, werken met een grote tijdsdruk, werken met lastige klanten en patiënten en dergelijke. Het feit dat appellante niet geïntegreerd is, de Nederlandse taal onvoldoende machtig is en niet kan schrijven en nooit buitenshuis heeft gewerkt, is onvoldoende om te stellen dat sprake is van medisch onvermogen. De verzekeringsarts heeft geadviseerd om appellante eerst tot integratie in de maatschappij te laten komen door middel van het volgen van Nederlandse les, het leren lezen en schrijven en begeleiding door een transculturele werker. Pas in tweede instantie zal het traject tot daadwerkelijk werk, met inachtneming van de aangegeven beperkingen, ingezet kunnen worden.
1.3. Bij besluit van 3 december 2009 heeft het college besloten appellante met ingang van 17 november 2009 geen ontheffing meer te verlenen van de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de WWB, waarbij is verwezen naar het advies van de verzekeringsarts. Bij besluit van 1 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 3 december 2009 ongegrond verklaard met dien verstande dat de beperkingen zoals die in het advies van de verzekeringsarts zijn verwoord in acht moeten worden genomen en dat de verplichtingen pas gelden vanaf 4 december 2009.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat het advies van de verzekeringsarts niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, omdat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychosociale klachten. Appellante heeft te maken met veel spanningsklachten omdat zij zich ernstig zorgen maakt over twee van haar zoons die met justitie in aanraking zijn gekomen, waarbij sprake is geweest van een mogelijke uitlevering aan Marokko. Hierdoor kan zij niet slapen en is zij erg depressief. Ze heeft verwezen naar het door haar ingezonden medisch journaal van de huisarts van 5 januari 2010.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling waarbij hij verwijst naar de aangevallen uitspraak voor de van belang zijnde wettelijke bepalingen.
4.1. Het oordeel van de rechtbank dat het college bij de besluitvorming in beginsel mag uitgaan van het medisch advies van 19 november 2009, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de inhoud van dat advies of aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming daarvan, kan worden onderschreven. Dergelijke aanknopingspunten kunnen in het door appellante ingezonden medisch journaal van de huisarts niet worden gevonden. Dit geldt evenzeer voor de door het college, op verzoek van de Raad, ingezonden medische stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de eerdere vrijstellingen. Uit het medisch journaal van de huisarts komt naar voren dat op 18 november 2009 informatie aan de verzekeringsarts is gegeven over de reactieve depressie van appellante, waarbij is aangegeven dat een afgedwongen integratie na zoveel jaar acceptatie van de huidige toestand wel eens moeilijk zou kunnen verlopen en mogelijk tot verergering van de klachten kan leiden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts komt naar voren dat zij die informatie heeft gewogen en tot de conclusie is gekomen dat dit geen reden is om volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden aan te nemen. Door te adviseren om appellante eerst te begeleiden tot een integratie in de maatschappij heeft zij de huisarts gevolgd in diens zienswijze dat het voor appellante, door het gedurende 25 jaar bevestigd te zijn in haar huidige rol, moeilijk zal zijn om tot een andere rol te komen. Niet is gebleken dat de rapportage van de verzekeringsarts wat de wijze van totstandkoming of wat de inhoud ervan betreft niet deugdelijk zou zijn. Uit artikel 9, tweede lid, van de WWB blijkt dat het college slechts tijdelijk ontheffing kan verlenen voor een verplichting als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Het is dan ook mogelijk dat bij een nieuwe beoordeling tot een andere conclusie wordt gekomen dan in het verleden, ook al zijn de door appellante ondervonden klachten niet wezenlijk veranderd.
4.2. Uit 4.1 volgt dat het college op goede gronden geen dringende redenen heeft gezien om appellante vanaf 4 december 2009 opnieuw te ontheffen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB. Het hoger beroep slaagt daarom niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J. de Jong