ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12-1851 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor indicatie persoonlijke verzorging en behandeling in het kader van de AWBZ

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een indicatie voor persoonlijke verzorging en behandeling door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Appellant, geboren in 2003 en lijdend aan een bilaterale spastische paraparese, diende op 25 januari 2011 een aanvraag in bij CIZ. Deze aanvraag werd op 14 februari 2011 afgewezen, waarna appellant bezwaar maakte. CIZ verklaarde het bezwaar ongegrond op 23 augustus 2011, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 maart 2013 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat CIZ zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat er geen overbelasting bij de ouders van appellant is aangetoond. CIZ stelde dat de benodigde zorg voor persoonlijke verzorging minder dan zeven uren per week bedraagt, wat betekent dat ouders deze zorg zelf moeten bieden volgens de Beleidsregels Indicatiestelling AWBZ 2011. De Raad onderschreef ook het standpunt van CIZ dat begeleiding bij zwemlessen niet onder de AWBZ valt, tenzij dit plaatsvindt binnen een revalidatietraject.

De Raad concludeerde dat de beroepsgronden van appellant niet slagen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad wees erop dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er sprake is van overbelasting bij de moeder. De uitspraak werd gedaan door A.J. Schaap, met V.C. Hartkamp als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

12/1851 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2011, 11/4196 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant], wettelijk vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] te [woonplaats] (appellant)
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
Datum uitspraak: 12 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Karkache, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2013, waar voor appellant is verschenen mr. Karkache, en waar CIZ zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren [in] 2003, heeft een bilaterale spastische paraparese. Op 25 januari 2011 is namens appellant bij CIZ een aanvraag ingediend voor een indicatie voor persoonlijke verzorging en behandeling.
1.2. CIZ heeft in een besluit van 14 februari 2011 deze aanvraag op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) afgewezen. Namens appellant is tegen dat besluit bezwaar gemaakt. In het bezwaar is naar voren gebracht dat appellant in aanmerking gebracht wil worden voor een indicatie voor persoonlijke verzorging, begeleiding bij zwemmen en kortdurend verblijf (logeren).
1.3. CIZ heeft in een besluit van 23 augustus 2011 het bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. Tussen partijen is nu nog in geschil of CIZ terecht geen indicatie heeft gegeven voor persoonlijke verzorging en voor begeleiding bij zwemmen.
3.1. CIZ stelt zich op het standpunt dat uit een rapport van 24 mei 2011 van revalidatiecentrum Rijndam, waar appellant wordt behandeld, blijkt dat hij problemen heeft met staan tijdens het douchen waardoor hij zijn handen niet kan gebruiken. Het revalidatiecentrum adviseert een aanpassing in de badkamer. Uit het rapport blijkt verder dat appellant zichzelf kan aan- en uitkleden. Appellant heeft moeite met veterschoenen, niet blijkt dat hij dat ook heeft met schoenen met klittenband. De tijd die gemoeid is met de te leveren zorg bij wassen en kleden, het geven van medicatie en het aan- en uittrekken van de schoenen bedraagt minder dan zeven uren bovengebruikelijke zorg per week die de ouders volgens de Beleidsregels Indicatiestelling AWBZ 2011 (Beleidsregels) zelf moeten bieden. Niet gebleken is van overbelasting bij de ouders. Over begeleiding bij zwemmen neemt CIZ het standpunt in dat dit een activiteit is die niet tot AWBZ zorg leidt. Als er wordt gezwommen op grond van een medische indicatie dan vindt dat plaats binnen een revalidatietraject. Voor het overige moeten ouders begeleiden. Zwemmen ter voorkoming van een sociaal isolement zou onder de Wet Maatschappelijke Opvang kunnen worden vergoed; appellant verkeert echter niet in een sociaal isolement.
3.2. Appellant stelt zich op het standpunt dat de uren die nodig zijn voor persoonlijke verzorging zijn onderschat. Het medisch onderzoek is niet volledig geweest omdat CIZ heeft verzuimd daarbij de behandelend kinderneuroloog te betrekken. Verder is CIZ er ten onrechte vanuit gegaan dat er geen sprake is van overbelasting bij de moeder van appellant. Ten slotte kan appellant CIZ niet volgen in de stelling dat begeleiding bij zwemlessen niet uit de AWBZ kan worden bekostigd. Deze zwemlessen zijn namelijk gericht op het verbeteren van de motoriek.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Voor het wettelijke kader verwijst de Raad in de eerste plaats naar de aangevallen uitspraak.
4.1. Op grond van de stukken is er geen aanleiding aan te nemen dat CIZ de door appellant benodigde zorg bij persoonlijke verzorging heeft onderschat. CIZ heeft met inachtneming van het geldende toetsingskader zorgvuldig onderzoek verricht. CIZ heeft bij dit onderzoek betrokken de informatie van de ouders van appellant en van zijn behandelend artsen, waar onder een uitgebreide rapportage van de kindergroep teambespreking Rijndam. Verder heeft de medisch adviseur van CIZ een huisbezoek afgelegd bij appellant. Tegen die achtergrond maakt het feit dat de medisch adviseur niet eventuele informatie van de kinderneuroloog heeft afgewacht, het onderzoek niet onzorgvuldig. Met de te leveren persoonlijke verzorging is minder dan zeven uren bovengebruikelijke zorg per week gemoeid, zodat de ouders het volgens de Beleidsregels zelf moeten bieden.
4.2. Niet gebleken is van overbelasting bij de moeder. Tijdens de hoorzitting in bezwaar hebben de ouders aangegeven dat er bij hen geen sprake is van overbelasting. De medisch adviseur van CIZ heeft echter toch over de moeder van appellant navraag gedaan bij de huisarts. Uit de verklaring van de huisarts blijkt niet van overbelasting bij de moeder. Zoals de rechtbank heeft overwogen, had het op de weg van appellant gelegen om de stelling dat de moeder van appellant wel overbelast is te onderbouwen, wat niet is gebeurd.
4.3. Ten slotte onderschrijft de Raad het standpunt van CIZ over begeleiding bij zwemlessen.
4.4. Wat hiervoor is overwogen houdt in dat de beroepsgronden van appellant niet slagen en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2013.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) V.C. Hartkamp
ew