Gerectificeerde uitspraak 11/458 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
2 december 2010, 10/1844 (aangevallen uitspraak)
de korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, thans de Korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak 7 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.D. Dane, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken toegestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dane. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Konijnendijk, mr. A.J.M. Melis en H.J.S.M. Hoogstraten.
OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
1.1. Appellant, die al geruime tijd werkzaam is bij (de rechtsvoorganger van) de politieregio Rotterdam-Rijnmond (politieregio), vervulde met ingang van 23 maart 2002 de functie van chef basispolitiezorg, ingeschaald in salarisschaal 9. Nadien heeft die functie de naam van chef DHV gekregen. Na een ziekteproces heeft appellant geopteerd voor de functie van regionaal beleidsmedewerker Horecazaken. Bij brief van 18 oktober 2005 is hem de plaatsing op die functie per 1 augustus 2005 bevestigd, vooralsnog voor drie jaar. Appellant behoudt zijn arbeidsvoorwaarden en zal zich moeten inspannen om in die periode elders een passende functie te vinden.
1.2. In januari 2008 heeft de leidinggevende van appellant zijn functioneren over de periode van 1 augustus 2005 tot en met 31 december 2007 als uitstekend beoordeeld.
1.3. Bij brief van 29 januari 2008 heeft De V aan H, onder verwijzing naar de beoordeling, voor appellant een voorstel tot het toekennen van salarisschaal 10 ingediend.
1.4. In een gesprek op 4 februari 2009 met De V en H is gebleken dat de functie van appellant formeel niet bestaat, maar dat hij op een zogeheten ‘grijze stoel’ zit. In een vervolggesprek met De V en H op 28 mei 2009 is aan appellant meegedeeld dat de werkzaamheden die hij verricht ‘worden ingeschat rond’ salarisschaal 8 of 9 en dat die werkzaamheden per 1 januari 2010 zullen overgaan naar de wijkpolitie.
1.5. Tegen de mededeling over zijn inschaling heeft appellant bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 7 april 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Over de drie medewerkers van de politieregio die de gemachtigde van de korpschef, mr. Konijnendijk, zonder aankondiging ter zitting hebben bijgestaan, heeft de rechtbank naar aanleiding van het protest daartegen van appellant overwogen dat het bij de rechtbank gebruikelijk is om het deze personen als ‘informant’ toe te staan om inlichtingen te verstrekken.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, omdat mededelingen van De V en S bij hem de gerechtvaardigde verwachting zouden hebben gewekt dat hij bij goed functioneren zou worden ingeschaald in schaal 10. Verder meent hij dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde door ter zitting de inzet van ‘informanten’ door de korpschef, die niet tevoren waren aangekondigd, toe te staan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 8:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzet zich er naar letter en geest niet tegen dat een partij (bestuursorgaan) zich, zoals zich bij de rechtbank heeft voorgedaan, ter zitting (mede) laat vertegenwoordigen door personen die bij de ontwikkelingen die hebben geleid tot de bestreden besluitvorming, betrokken zijn geweest (CRvB 12 april 2001, LJN AB3104). Het gaat daarbij om (mede)gemachtigden. Natuurlijk mag de goede procesorde hierdoor niet in het gedrang komen. In het bijzonder mag de andere partij niet onverhoeds geconfronteerd worden met inlichtingen of gegevens, op de weerspreking waarvan hij zich niet heeft kunnen voorbereiden. De rechter zal hiervoor dus moeten waken. Appellant heeft geen concrete feiten of omstandigheden genoemd die aanleiding geven voor het oordeel dat de rechtbank in dit geval de goede procesorde heeft geschonden. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
4.2.1. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan alleen slagen als het tot beslissing bevoegde bestuursorgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan die bij een betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
4.2.2. In de plaatsingsbrief van 18 oktober 2005, ondertekend door H, is vermeld dat de arbeidsvoorwaarden gedurende de plaatsingsperiode (van drie jaar) ongewijzigd blijven. Desondanks is het op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wel voorstelbaar dat bij appellant de verwachting was ontstaan dat hij bij goed functioneren zou worden bevorderd naar schaal 10. Zijn voorganger was ook ingeschaald in schaal 10 en met De V en S was afgesproken om hem aan te stellen in aanloopschaal 9 en bij goed functioneren een voorstel te doen om hem in te schalen in schaal 10. Er is aldus echter geen gerechtvaardigde verwachting gewekt op daadwerkelijke inschaling in schaal 10. Toen appellant uitstekend bleek te functioneren heeft De V, zoals hij had toegezegd, aan H het voorstel gedaan tot toekenning van salarisschaal 10. Dat voorstel heeft de korpschef echter om redenen vermeld onder 1.4 afgewezen. Ook deze beroepsgrond kan daarom niet slagen.
4.2.3. De Raad merkt ten overvloede nog op dat de wijze waarop de korpschef met een zo uitstekend functionerend politieambtenaar is omgegaan, met name gelet op de bijzonder lange duur van zijn tijdelijke werkzaamheden, geen schoonheidsprijs verdient.
5. Uit wat onder 4.1 tot en met 4.2.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en J.N.A Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2013.
De voorzitter is buiten staat te ondertekenen