ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/2015 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid na whiplash

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-uitkering aan appellant, die stelt volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn na een whiplash door een auto-ongeluk. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant met ingang van 27 januari 2009 geen recht had op een uitkering, maar na bezwaar werd dit besluit herzien en werd er recht op een WGA-uitkering toegekend. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat er nog behandelmogelijkheden voor appellant waren, wat leidde tot de vraag of zijn arbeidsongeschiktheid als volledig en duurzaam moest worden beschouwd. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep werd deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts terecht had geconcludeerd dat er voor appellant nog behandelmogelijkheden waren die konden leiden tot verbetering van zijn functionele mogelijkheden. De Raad benadrukte dat de inschatting van de bezwaarverzekeringsarts op herstel berustte op een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht een WGA-uitkering had toegekend en geen IVA-uitkering, en dat het dagloon correct was vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/2015 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
1 maart 2011, 10/299 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Manspeaker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 6 juli 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van
27 januari 2009 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit, heeft het Uwv bij besluit van 14 december 2009 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 28 januari 2009 op grond van de Wet WIA recht is ontstaan op een WGA-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 juli 2009 wordt geacht ook te zijn gericht tegen het besluit van 14 december 2009. In het bezwaarschrift heeft appellant gesteld volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn.
1.2. Bij besluit van 1 februari 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat uit de door appellant ingebrachte medische informatie van de neuroloog van 26 augustus 2009 en van de psychiater van 31 maart 2010 en 9 december 2010 niet volgt dat verdere behandeling niet mogelijk is en dat het Uwv zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het dagloon juist heeft vastgesteld en gelet op artikel 2 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen terecht de betalingen die de werkgever heeft gedaan in het jaar 2007 niet bij de vaststelling van het dagloon heeft betrokken.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij met voldoende medische documenten heeft onderbouwd dat er geen verbetering meer mogelijk is van zijn medische klachten. Appellant vindt dat het Uwv zijn standpunt, dat verbetering wel mogelijk is, slechts in algemene zin heeft onderbouwd en daarmee onvoldoende de specifieke situatie van appellant bij de beoordeling heeft betrokken. Verder stelt appellant dat het dagloon onjuist is berekend. Daartoe heeft hij jaaropgaven over het jaar 2006 overgelegd. Daarnaast stelt hij dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de nabetaling in 2007 van werkzaamheden verricht in 2006.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Aan het bestreden besluit ligt de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van
14 oktober 2009 ten grondslag. De bezwaarverzekeringsarts gaat evenals de verzekeringsarts uit van beperkingen die voortkomen uit een whiplash na een auto-ongeval, maar acht appellant meer beperkt op het gebied van concentreren en het werken in nacht- en wisseldiensten. Hij heeft de Functionele MogelijkhedenLijst (FML) in die zin aangepast. Niet in geschil tussen partijen is dat met de FML een juiste inschatting is gegeven van de arbeidsbeperkingen van appellant.
4.2. Op basis van deze FML heeft de bezwaararbeidsdeskundige geconcludeerd dat geen functies kunnen worden geselecteerd. De combinatie van beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren, samen met de fysieke beperkingen en het feit dat appellant slechts een geringe opleiding heeft, maakt het vinden van voor appellant geschikte functies onmogelijk zodat de mate van arbeidsongeschiktheid meer dan 80% bedraagt. Vervolgens heeft hij overleg gehad met de bezwaarverzekeringsarts die tot het oordeel komt dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
4.3. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, dient in hoger beroep de vraag te worden beantwoord of de arbeidsongeschiktheid van appellant moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellant op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.4. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.5. De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, LJN BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.6. De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 6 februari 2009 als prognose gegeven dat de medische situatie van appellant op lange termijn wezenlijk zal verbeteren en dat de functionele mogelijkheden zullen toenemen. Tijdens de hoorzitting, zoals weergegeven in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 14 oktober 2009, heeft appellant aangegeven dat het beloop van zijn klachten sinds het ongeluk ongeveer hetzelfde is gebleven. De medicatie die hij heeft helpt een beetje. Hij is ondertussen twee maal bij de neuroloog geweest. De neuroloog had hem in 2007 verwezen naar het zogeheten Whiplashteam, maar hij is hier niet naar toegegaan omdat hij toen al in behandeling was bij een fysiotherapeut; recent is hij door de neuroloog verwezen naar een revalidatie-arts bij het chronisch pijnteam en naar een psycholoog. De bezwaarverzekeringsarts heeft vermeld het opvallend te vinden dat noch de behandelend fysiotherapeut van appellant noch appellant zelf eerder verder onderzoek/behandeling aan de orde vonden betreffende het langdurig persisteren van zijn fysieke klachten. Appellant is langer dan een jaar door de fysiotherapeut behandeld zonder dat de klachten minder werden en heeft na het ongeluk tot de datum in geding geen aanvullende onderzoeken ondergaan. Er heeft geen neuropsychologisch onderzoek plaatsgevonden, er is geen psycholoog geconsulteerd en ook in het kader van de lopende letselschadezaak is geen expertise verricht.
4.7. In zijn rapportage van 7 januari 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat de kans op herstel te verhogen is wanneer in de voorafgaande periode kansen in begeleiding of behandeling zijn gemist, zoals het geval is in de situatie van appellant, die tijdens zijn ziekteperiode alleen langdurig fysiotherapie heeft gehad. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij gesteld dat een behandeling gericht op het omgaan met chronische pijn maakt dat de belastbaarheid van iemand verbetert, waarbij komt dat een multidisciplinaire benadering kan leiden tot het doorbreken van associaties die leiden tot het chronische klachtenpatroon, zodat voor appellant door middel van deze therapieën zeker een verbetering van zijn belastbaarheid is te verwachten. De bezwaarverzekeringsarts is ook ingegaan op de brief van de neuroloog van 26 augustus 2009, waarin deze aangeeft geen nieuwe gezichtspunten en met name geen nieuwe behandelmogelijkheden te zien. Ook heeft hij bij zijn beoordeling betrokken de eerdere brief van de neuroloog van 6 augustus 2007, waarin deze aangeeft de vraag of nog mogelijkheden bestaan in het Whiplashteam te willen voorleggen aan de fysiotherapeuten van de locatie Amstelwijck.
4.8. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts uit deze brieven van de neuroloog terecht heeft afgeleid dat de neuroloog slechts vanuit zijn expertisegebied geen behandelmogelijkheden meer ziet. Verder is de bezwaarverzekeringsarts voldoende concreet ingegaan op de wijze waarop appellant met zijn whiplashklachten is omgegaan en op de consequenties hiervan voor een mogelijk succes van een toekomstige behandeling. Gelet op het feit dat appellant ten tijde in geding alleen een behandeling bij de fysiotherapeut heeft gevolgd en een neurologisch onderzoek heeft ondergaan, heeft de bezwaarverzekeringsarts terecht geconcludeerd dat er voor appellant nog behandelmogelijkheden resteren die kunnen leiden tot een verbetering van zijn functionele mogelijkheden.
4.9. De nadien in beroep door appellant nog overgelegde brieven van de behandelend psychiater van 31 maart 2010 en 9 december 2010 zijn door de bezwaarverzekeringsarts betrokken in zijn rapportage van 4 januari 2011. De bezwaarverzekeringsarts heeft naar aanleiding van deze brieven het standpunt over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid niet herzien. De psychiater heeft beschreven dat hij appellant heeft behandeld en dat diens klachten niet met psychotherapie zijn te beïnvloeden. De lichamelijke klachten staan sterk op de voorgrond en leiden tot vrijwel volledige inactiviteit; het is tijdens de behandeling niet gelukt hierin enige verbetering aan te brengen. Uit het feit dat de psychiater hiertoe in december 2010 heeft geconcludeerd kan, anders dan appellant stelt, niet de conclusie worden getrokken dat het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts over de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding, onjuist was. Beoordeeld moet worden of, met inachtneming van de ook nadien overgelegde gegevens over de medische situatie op de datum in geding, de verwachting die de behandelend artsen hadden van een ingezette behandeling dan wel de redenen die zij toen hadden voor het achterwege laten van een behandeling, het oordeel over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in stand kan blijven. De brief van de psychiater ziet op een behandeling ingezet na de datum in geding, zodat dat niet iets zegt over de psychiatrische toestand van appellant op de datum in geding.
4.10. De inschatting van de bezwaarverzekeringsarts op herstel (in het eerste jaar en daarna) berust dus op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende verzekerde aanwezig zijn. Het Uwv heeft terecht een WGA-uitkering en geen IVA-uitkering toegekend.
4.11. Het Uwv heeft het dagloon in overeenstemming met artikel 2, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen berekend door uit te gaan van het in het refertejaar volgens opgave van de werkgever genoten loon. Terecht zijn de door de werkgever buiten het refertejaar gedane betalingen voor overwerk buiten de berekening gehouden nu de werkgever, ook niet door middel van een correctieaangifte, opgave heeft gedaan over een aangiftetijdvak dat valt in het refertejaar. Appellant heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat deze betalingen tijdens het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar waren, zodat niet op grond van artikel 2, vierde lid, van het Besluit afgeweken wordt van de in artikel 2, eerste lid, neergelegde hoofdregel. Het voorgaande brengt ook mee dat de door appellant overgelegde jaaropgaven over het jaar 2006, nu daaruit niet blijkt van het door de werkgever blijkens de polisadministratie opgegeven loon, niet kan leiden tot het aannemen van een hoger dagloon.
4.12. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.11 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J. Govaers en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan
QH