ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-4782 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering onder de AOW en ingezetenschap van betrokkene in Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of betrokkene verzekerd was ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) gedurende bepaalde periodes. Betrokkene, geboren op 6 februari 1948, heeft in de periode van 6 februari 1963 tot en met 21 september 1967 en van 17 december 1967 tot en met 15 maart 1968 in België gewoond, wat leidde tot de vraag of hij als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder vastgesteld dat betrokkene niet verzekerd was, omdat hij in die periodes geen ingezetene van Nederland was. De rechtbank had het besluit van de Svb vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb zich terecht op het standpunt had gesteld dat betrokkene niet verzekerd was, omdat hij in die tijd in België woonde en niet voldeed aan de voorwaarden voor ingezetenschap in Nederland.

De Raad overwoog dat de beoordeling van ingezetenschap afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en dat er een duurzame band van persoonlijke aard moet bestaan tussen de betrokkene en Nederland. De Raad concludeerde dat, hoewel betrokkene zijn sociale leven in Nederland had, hij feitelijk op Belgisch grondgebied woonde en daarom niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De eerdere vernietiging van het besluit door de rechtbank was op zichzelf terecht, maar op onjuiste gronden. De Raad bevestigde dat de rechtsgevolgen van het besluit van de Svb in stand blijven, ondanks de nieuwe motivering die de Svb had gegeven na de arresten van de Hoge Raad. De uitspraak werd gedaan op 8 maart 2013.

Uitspraak

11/4782 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 juli 2011, 10/310 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[Betrokkene] te [woonplaats], (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft hij bij brief van
7 januari 2013 nog enige stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2013. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma. Betrokkene is in persoon verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is op 6 februari 1948 geboren te [plaatsnaam] en bezit de Nederlandse nationaliteit. Bij arrest van 20 juni 1959 van het Internationaal Hof van Justitie te ’s-Gravenhage is bepaald dat onder meer het perceel waarop de woning van de ouders van betrokkene was gebouwd behoorde tot het grondgebied van België. Betrokkene is vervolgens uitgeschreven uit het bevolkingsregister van [plaatsnaam].
1.2. Van 22 september 1967 tot en met 16 december 1967 heeft betrokkene in Nederland in loondienst gewerkt bij de [naam werkgever] te [plaatsnaam 2]. Vervolgens heeft hij in België enige tijd een uitkering ontvangen. Vanaf 16 maart 1968 heeft betrokkene weer in Nederland gewerkt en in mei 1968 is hij verhuisd naar Nederland.
1.3. In september 2008 heeft betrokkene de Svb verzocht om hem een overzicht te verstrekken van de tijdvakken waarin hij verzekerd is geweest ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.4. Bij besluit van 21 december 2009 (bestreden besluit) heeft de Svb, na bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 26 oktober 2009, waarin is meegedeeld dat betrokkene niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW van 6 februari 1963 tot en met 21 september 1967 en van 17 december 1967 tot en met 15 maart 1968.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat betrokkene verzekerd is geweest ingevolge de AOW gedurende voornoemde tijdvakken, met veroordeling van de Svb tot vergoeding van het griffierecht. Daartoe is onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011 (LJN BP1466) en 4 maart 2011 (LJN BP6285) overwogen dat gedurende die tijdvakken een duurzame band van persoonlijke aard bestond tussen betrokkene en Nederland, nu hij niet is verhuisd naar België maar als gevolg van het arrest van het Internationaal Hof van Justitie in de Belgische enclave Baarle-Hertog kwam te wonen. Voorts heeft de rechtbank van belang geacht dat betrokkene zijn opleiding in Nederland heeft gevolgd en dat zijn sociale leven zich steeds in Nederland heeft afgespeeld.
3. De Svb heeft in hoger beroep aangevoerd dat als gevolg van de genoemde arresten van de Hoge Raad het beleid ten aanzien van ingezetenschap bijstelling behoeft en heeft de nieuwe uitgangspunten van het beleid weergegeven. Nu betrokkene gedurende de in geschil zijnde tijdvakken in België woonde, onderworpen was aan de Belgische wetgeving en geen sprake was van een tijdelijk verblijf in België is de Svb van oordeel dat betrokkene niet als ingezetene aangemerkt kan worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft beslist dat betrokkene van 6 februari 1963 tot en met 21 september 1967 en van 17 december 1967 tot en met 15 maart 1968 ingezetene was van Nederland en op die grond verzekerd was ingevolge de AOW.
4.2. In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW is bepaald dat verzekerd krachtens die wet degene is die ingezetene is. Ingevolge artikel 2 van de AOW is ingezetene in de zin van die wet degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AOW naar de omstandigheden beoordeeld.
4.3. In de hiervoor genoemde arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011 en 4 maart 2011 heeft de Hoge Raad overwogen dat het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aankomt of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland.
4.4. In een aantal uitspraken van de Raad van 4 mei 2012 (zie onder meer LJN BW5741 en LJN BW6264) is geoordeeld dat het de exclusieve taak van de rechter is om in procedures als de onderhavige het wettelijk begrip ingezetene uit te leggen. Daarmee is niet gezegd dat de Svb geen wetsinterpreterende beleidsregels mag opstellen, maar deze regels kunnen de rechter niet binden. Zij zijn in het algemeen dus niet van doorslaggevende betekenis voor het antwoord op de vraag of een betrokkene als ingezetene moet worden aangemerkt, met dien verstande dat wel steeds beoordeeld moet worden of de Svb zijn beleidsregels ter zake, voor zover daarin sprake is van een begunstigde uitleg van de wet, ook stelselmatig heeft toegepast.
4.5. Ten aanzien van deze beoordeling gaat de Raad uit van de hiervoor onder 1.1 en 1.2 vermelde feiten en omstandigheden. Deze kunnen niet leiden tot het aannemen van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de betrokkene en Nederland in de perioden in geding. Van belang wordt geacht dat betrokkene in die perioden bij zijn ouders op Belgisch grondgebied heeft gewoond en zijn activiteiten vanuit deze ouderlijke woning heeft verricht. Er was geen sprake van een woning in Nederland. Weliswaar mag worden aangenomen dat het maatschappelijk leven zich voor het overgrote deel in Nederland heeft afgespeeld, maar gezien de feitelijke situering van de ouderlijke woning op Belgisch grondgebied kan dit niet leiden tot het aannemen van Nederlands ingezetenschap. Ook het hiervoor genoemde arrest van het Internationaal Hof van Justitie kan niet tot een ander oordeel leiden. Als gevolg van de in dit arrest bepaalde grenscorrectie woonde betrokkene immers al vanaf eind 1959 niet langer in Nederland maar in België.
4.6. De Svb heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene in de periode van 6 februari 1963 tot en met 21 september 1967 en van 17 december 1967 tot en met 15 maart 1968 niet verzekerd was ingevolge de AOW, omdat hij toen geen ingezetene was. Voorts is niet gebleken dat de Svb zijn in het verweerschrift genoemde uitgangspunten in het geval van betrokkene niet stelselmatig heeft toegepast als hiervoor onder 4.4 bedoeld.
4.7. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep slaagt.
4.8. De rechtbank heeft op zichzelf terecht maar op onjuiste gronden het besluit van
21 december 2009 vernietigd. Naar aanleiding van de onder 4.3 genoemde arresten van de Hoge Raad heeft de Svb betrokkenes aanspraken opnieuw beoordeeld aan de hand van nieuwe maatstaven, omdat het eerder gehanteerde beoordelingskader onjuist was gebleken. Weliswaar heeft deze nieuwe beoordeling niet tot een ander standpunt geleid, maar het (gehandhaafde) besluit van 21 december 2009 berust thans op een andere motivering. Om die reden moet het besluit van 21 december 2009 wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad, gezien de overwegingen 4.1 tot en met 4.6, de rechtsgevolgen van het besluit van 21 december 2009 in stand laten.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de Svb is opgedragen een nieuw
besluit op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 21 december 2009 in stand
blijven;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.J. van Gendt
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
TM