ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3503
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de waardering van arbeidsongeschiktheid op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1943 in het voormalig Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (verweerster) van 18 november 2010. Dit besluit betrof de afwijzing van zijn aanvraag voor een invaliditeitsuitkering op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De verweerster had in het bestreden besluit erkend dat appellant psychisch oorlogsletsel had, maar had hem slechts een uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 10. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid ondergewaardeerd was en dat hij meer dan 20% arbeidsongeschikt was. Hij voerde ook aan dat hij lichamelijk letsel had overgehouden aan de oorlog, wat zijn arbeidsmogelijkheden verder had beperkt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en het medisch rapport van de geneeskundig adviseur G.M. van der Molen als basis genomen voor de beoordeling. Deze arts concludeerde dat de psychische klachten van appellant voor een groot deel niet aan oorlogsgeweld waren toe te schrijven, wat leidde tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 20. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen medische gegevens waren aangedragen die de beoordeling van de verweerster in twijfel trokken. De Raad benadrukte dat de AOR enkel de mate van arbeidsongeschiktheid als gevolg van eigen oorlogservaringen vaststelt en geen ruimte biedt voor het in aanmerking nemen van gemiste carrièrekansen.
Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de verweerster in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, met E. Heemsbergen als griffier, en vond plaats op 7 maart 2013.