12/3662 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak 7 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 mei 2012, kenmerk BZ01432512 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2013. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1929, is erkend als burger-oorlogsslachoffer in de zin van de Wubo. Daarbij is aanvaard dat zijn psychische klachten en rugklachten in causaal verband staan met het oorlogsgeweld. Hem is een vergoeding toegekend voor één dagdeel, zijnde vier uur, huishoudelijke hulp per week. Op 24 augustus 2010 heeft appellant verzocht om uitbreiding van die hulp naar twee dagdelen, welk verzoek op 9 november 2010 is afgewezen. Deze afwijzing is na bezwaar gehandhaafd. Een tegen die handhaving bij deze Raad ingesteld beroep is naderhand door appellant ingetrokken.
1.2. Op 10 november 2011 heeft appellant opnieuw verzocht om toekenning van een extra dagdeel huishoudelijke hulp, waarbij hij heeft gevraagd om herziening van het eerdere afwijzende besluit op grond van artikel 61 van de Wubo. Op 25 januari 2012 heeft verweerder afwijzend op dit verzoek beslist. Het hiertegen gerichte bezwaar van appellant is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Met betrekking tot huishoudelijke hulp voert verweerder het beleid dat als twee Wubo-gerechtigden met elkaar gehuwd zijn of duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, maximaal twintig uur (vijf dagdelen) per week huishoudelijke hulp kan worden toegekend voor het gehele huishouden. Verder geldt dat wanneer gezamenlijk meer dan twaalf uur huishoudelijke hulp wordt gevraagd, de toegekende of toe te kennen hulp van de partner bij de beoordeling van de omvang van de toe te kennen hulp wordt betrokken. Ook vermeldt het beleid dat meer dan twee dagdelen alleen dan kunnen worden toegekend als een belanghebbende op grond van causale aandoeningen niet in staat is tot maaltijdbereiding.
2.2. De echtgenote van appellant ontvangt een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week. De aanvraag van appellant om een extra dagdeel behelst dus een uitbreiding van de gezamenlijk te ontvangen huishoudelijke hulp naar meer dan twaalf uur per week, zodat volgens het beleid met de aan de echtgenote van appellant toegekende hulp rekening moet worden gehouden.
2.3. Dat rekening houden met de hulp van de partner geschiedt, naar door verweerder is toegelicht en naar ook is weergegeven in de uitspraak van deze Raad van 15 december 2011, LJN BU9011, als volgt. De zware huishoudelijke werkzaamheden, zoals stofzuigen, ramen lappen en sanitair schoonmaken, waarvoor één dagdeel per week huishoudelijke hulp wordt vergoed, zullen in de regel binnen één huishouden niet twee keer per week behoeven te worden verricht. Deze vier uur worden daarom per huishouden slechts één keer toegekend. Wanneer daarnaast, zoals in het geval van appellant en zijn echtgenote, beiden recht hebben op een vergoeding van een dagdeel per week bij lichte huishoudelijke werkzaamheden, bedraagt het maximum aan toe te kennen uren huishoudelijke hulp één keer vier uren voor de zware huishoudelijke werkzaamheden en twee keer vier uren voor de lichtere werkzaamheden, dus twaalf uur per week. Toekenning van meer dan die twaalf uren vindt alleen plaats in geval van het om causale redenen niet in staat zijn tot maaltijdbereiding.
2.4. In de genoemde uitspraak van 15 december 2011 heeft de Raad het weergegeven beleid en de wijze waarop dit wordt toegepast beoordeeld als zijnde in overeenstemming met een redelijke uitleg en toepassing van de wet. Met betrekking tot de door appellant gewenste uitbreiding is door verweerder dus niet ten onrechte de voorwaarde gesteld van het vanwege causale aandoeningen niet in staat zijn tot maaltijdbereiding. Het beroep dat appellant in dit verband doet op de regeling inzake het vervallen van de causaliteitseis voor personen van 70 jaar en ouder, kan hem niet baten. Deze wel degelijk ook op appellant van toepassing zijnde regeling is, het overwogene onder 2.1 en 2.3 in aanmerking genomen, niet van toepassing voor zover een uitbreiding tot meer dan twaalf uur huishoudelijke hulp in een gezamenlijke huishouding aan de orde is (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid van het Besluit van 16 juni 2004 betreffende causaliteit en voortzetting voorzieningen voor oorlogsgetroffenen, Stb. 2004, 282).
2.5. Verweerder heeft vastgesteld dat appellant weliswaar beperkingen ondervindt op het vlak van maaltijdbereiding, maar dat deze beperkingen niet in causaal verband staan tot het aanvaarde oorlogsletsel. Hetgeen door appellant is aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingpunten om dit medisch oordeel in twijfel te trekken. Verweerder heeft dus terecht geconcludeerd dat appellant nog immer niet voldoet aan de in zijn geval geldende voorwaarden voor uitbreiding van huishoudelijke hulp.
2.6. De gevraagde uitbreiding is op goede gronden geweigerd. Er was dus al helemaal geen aanleiding de eerdere besluitvorming met betrekking tot die uitbreiding op grond van artikel 61 van de Wubo te herzien. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Er is tot slot geen reden voor een proceskostenvergoeding.
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) E. Heemsbergen