11/3136 WWB, 11/3137 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 april 2011, 10/1456 en 10/1459 (aangevallen uitspraak)
(appellant) en (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas (college)
Datum uitspraak 5 maart 2013.
Namens appellanten heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013. Appellante is verschenen, bijstaan door mr. Verstraten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door S.R. Schipperheijn.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten hebben op 4 januari 2010 bijzondere bijstand aangevraagd in extra stookkosten. Het betreft een eindafrekening van 15 september 2009 waarbij Essent over de periode van 8 augustus 2008 tot en met 13 augustus 2009 een extra bedrag € 883,73 aan appellanten in rekening heeft gebracht en de hierop volgende verhoging van het maandelijkse voorschot met een bedrag van € 57,--.
1.2. Bij besluiten van 22 april 2010 heeft het college deze aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluiten van 7 en 8 oktober 2010 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 22 april 2010 afgewezen. De bestreden besluiten berusten, voor zover hier van belang, op het standpunt dat in geval van appellanten niet gebleken is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 26 juni 2012, LJN BW9868), behoren stookkosten tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten die - behoudens bijzondere omstandigheden - uit de toepasselijke bijstandsnorm dienen te worden voldaan. Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat in het individuele geval de bijstandsnorm niet volledig toereikend is ter voorziening in bepaalde noodzakelijke kosten.
4.3. Appellanten hebben evenals in beroep bij de rechtbank betoogd dat zij sinds de gedwongen ontruiming van hun woning in 2002 kampen met financiële en psychische problemen. Voorts hebben appellanten herhaald dat zij in verband met betalingsregelingen en beslaglegging van een inkomen beneden het bijstandsniveau leven waardoor zij geen ruimte hebben om te reserveren. De extra energiekosten zijn volgens appellanten te wijten aan de omstandigheid dat zij zijn verhuisd naar een oude woning. Ter zitting van de Raad heeft appellante hieraan toegevoegd dat zij zich dit pas heeft gerealiseerd bij ontvangst van de onder 1.1 vermelde eindafrekening en dat zij inmiddels zuiniger stookt.
4.4. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat appellanten geen bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd op grond waarvan zij - in afwijking van de onder 4.2 vermelde hoofdregel - wel in aanmerking moeten worden gebracht voor bijzondere bijstand voor extra stookkosten. Dat appellanten geruime tijd zijn aangewezen op een bijstandsuitkering en dat daarop beslag is gelegd doet er niet aan af dat zij de beschikking hadden en hebben over de middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. In het kader van de beslaglegging kunnen appellanten de bescherming inroepen van de regels inzake de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De stelling van appellanten dat zij zijn geconfronteerd met hoge energiekosten omdat zij in een oud huis zijn gaan wonen, leidt niet tot een ander oordeel. De situatie van appellanten stond niet in de weg aan het treffen van een betalingsregeling. Uit de gedingstukken blijkt dat appellanten daartoe ook zijn overgegaan. Zij hebben energieafsluiting voorkomen door een deel van de kosten te voldoen - met geleend geld - en voor de overige kosten een betalingsregeling met Essent te treffen.
4.5. Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2013.